Het strandhuisje aan zee
Het is nacht.
Het was lang geleden. De deur gaat open, de honden blaffen.
Onrustig springen ze tegen mij aan. ‘’Rustig maar, hij doet niets’’, zeg ik.
Ik glimlach. ‘’Dat is lang geleden,…’’
‘’Dat klopt, ik had het erg druk met inspiratie schenken aan anderen’’.
‘’Was je mij vergeten dan’’, vraag ik.
‘’Nee, nog niet’’, is zijn mysterieuze antwoord.
Ik pak een kladblok en begin te schrijven.
~*~
Hartje zomer, dichtbij de zee. Een strandhuisje, waar Jacques staat te dromen, met zijn hand boven zijn ogen tegen de zon, kijkend naar de golvende zee. Zijn witte woeste krullende haren waaien heen en weer in de zachte zomerbries. Op zijn gezicht een tevreden glimlach. Heerlijk, Frankrijk aan de kust, hij geniet. In de tuin talloze bloemen in allerlei kleuren. Lupines, van hoog naar laag en een oud keien pad, dat richting het kleine maar lieflijke huisje leidt. Naast het huisje een oude waterput met daarboven een putemmer. Rondom de muren van het huisje, vele rozenstruiken, netjes bijgehouden op een wilde romantische wijze. Jacques had er goed aan gedaan om hier op vakantie te gaan dit jaar, hij had het erg nodig om tot rust te komen.
Zijn boeken lagen op een stapeltje op het kleine tafeltje, met het geblokte blauw witte kleedje, naast de ligstoel met rode kussens. De parasol stond behoorlijk scheef. Hij nam plaats op de stoel en pakte een boek. Heerlijk, hij nam een slokje uit zijn glas ijskoud citroenwater.
Hij raakte verdiept in zijn boek en vergat de tijd. De zon ging al onder, toen een witte vlinder plaatsnam op de rand van zijn boek. Jacques schrok enorm, zo verdiept was hij in zijn boek, hij greep de vlinder in zijn hand en kneep het fijn. Irritant was dat zeg, hij was net zo fijn aan het lezen. Tijd om naar binnen te gaan, zag hij wel, hij nam zijn boeken mee naar binnen. En begon aan de avondmaaltijd. Een bak sla, stokbrood, en wat kaas met een gebakken visje in de koekenpan. Zo dat ging er wel in na een warme dag, lezen en de zilte zeelucht. Na het eten nam Jacques een douche, en daarna ondernam hij een avondstrandwandeling. Heerlijk rustig in zijn eentje, slenterde hij met zijn slippers in de hand, met blote voeten door het water. Af en toe stond hij op een steentje of een schelpje, maar op zich was het een fijn strand, zonder al te veel rommel in het water. Er waren weinig mensen op het strand met het bijna witte zand, hij keek uit over de zee, waar de zon het water raakte. Gouden stralen leken hem aan te raken vanuit verre verten. Prachtig! De stilte en het ruizen van de golven, wat een wonder deze natuur, de wereld. Zoveel liefde rondom de mensheid. Hier voelde hij zich thuiskomen. Hij dacht evenwel niet aan thuis, familie, vrienden, zijn mensen, zijn onderdanen. Het was een nogal egoïstisch man, hij maakte zich nooit zo druk om anderen. Maar wel om zichzelf en hij voelde zich gelukkig en rustig.
In het water in de verte glinsterde het op het wateroppervlak, het leek wel een dolfijn. Jacques keek strak naar het beeld dat hij in de verte zag. Spartelend sprong de dolfijn omhoog.
Dat was prachtig zeg, zo slank en rank en fijn en subtiel, zo.. Plots stokte zijn adem hem in zijn keel ,dit kon niet waar zijn. Het was geen dolfijn maar, maar een menselijk wezen? Hoe kon dat nu? Hij keek ingespannen in de verte en…zag een vrouwenlichaam met een staart, …een zeemeermin. Hij kon het niet geloven, dat kon niet. Hij kneep zijn ogen nogmaals tot spleetjes en keek nog eens goed, en ja hoor, daar sprong ze weer omhoog, met een prachtige duik, gleed ze zo weer het water in. Jacques glimlachte hij kon zijn ogen niet geloven, wonderlijk. Zo te zien was ze mooi, ze had een prachtig lichaam, zonder de staart meegerekend dan, en ze had donkere lange haren die als slierten om haar lichaam kronkelden. Ze zwom zelfs zijn kant op.
Jacques bleef staan, en bleef kijken naar dit wonder. Ademloos bijna, een beetje angstig ook wel. Zou ze hem ook gezien hebben? Terwijl ze zijn richting opzwom, keek ze naar hem leek het wel, telkens als ze even boven water kwam. Haar tanden, hij zag haar tanden blinken. Ze lachte naar hem? Hij kon het nog niet bevatten. Jacques voelde aan zijn voorhoofd, misschien had hij een zonnesteek opgelopen. Hij voelde plots iets door zijn shirt vallen en terwijl hij keek aan de onderkant van het shirt, zag hij een witte vlindervleugel. Snel veegde hij het weg, en de vleugel wapperde mee met de zachte wind, dwarrelend, alsof de vlinder nog leefde en intact was. Jacques keek snel naar de golven was ze er nog?
Een eindje verderop leek ze te spelen in het water, dichterbij dan zo even. Jacques besloot er op af te gaan. Langzaam liep hij haar richting op. Een zeemeermin, wie had dat nu ooit gezien?
Ze lachte met een zeer vreemde hoge toon, en gooide een vis in de lucht, welke op het wateroppervlak viel en weg zwom. Ze spetterde met haar staart op het water. Het was prachtig om te zien. Jacques liep het water in, om dichter bij te komen. Misschien was ze bang voor hem en zwom ze weg? Hij wist niets van zeemeerminnen namelijk. “Halloooo?” Riep hij. “Heey, zeemeerminnetje?
Zou ze hem wel verstaan? Ze keek op en ze lachte haar tanden bloot, kleine, venijnige, scherpe witte tandjes had ze, dat zag hij wel. Maar God, haar borsten waren pas schoon. Prachtige bollende vrouwelijkheerlijkheden, en Jacques wist even niet meer hoe hij het had. Als betoverd keek hij er naar. Prachtig!!!!!! Wat een schoonheid, haar ogen waren donker als de nacht, haar huid zo wit als het duurste Italiaanse marmer, haar haren donker. “God, wat ben jij mooi”! riep hij vertwijfelt uit. Mijn hemel, wat een mooie vrouw, eh zeemeermin, dacht hij. Zo een mooie vrouw had hij nog nooit gezien zelfs, zo onaards schoon. Met open mond keek hij naar haar en voelde een verlangen opwellen in zijn oude hart. Een verlangen dat hij al lang dood had gewaand, het verlangen lief te hebben.
Hij wilde haar aanraken, die mooie witte zilverachtige huid, en haar prachtige borsten in zijn handen vasthouden. Oh hij wilde zoveel.
Hij, wade door het water heen, richting de zeemeermin.
Met katachtige ogen keek ze naar hem behoedzaam, en met een schrille kreet, dook ze omhoog om hierna als een gladde aal in het water weg te zwemmen.
Teleurgesteld keek de oude man haar na.
Gemiste kansen? Wat dacht hij nu wel niet. Zo een oude man en een zeemeermin. Hij moest maar snel naar het strandhuisje terugkeren, hij was niet wijs. Hij droomde vast, hij werd straks wakker en dan lag hij in het bed in het strandhuisje.
Snel sjokte Jacques richting het strandhuisje en bij binnenkomst, was hij vreselijk vermoeid.
Hij nam een glas melk en wilde hierna vertrekken naar de slaapkamer. Maar bij de deur van het strandhuisje stond een kat te mauwen.
‘’Kssjt, hups, kssjt ga weg jij’’! Boos keek hij naar het vieze beest, die met schurftige vacht tegen de deur stond te kroelen.’’ Wegwezen jij’’! Hij schopte naar de kat.
Welke zich verontwaardigd omkeerde en met de staart omhoog weg drentelde langs het keien pad.
Jacques ging snel naar zijn bed. Hij had slaap nodig, dacht hij nu werkelijk een zeemeermin gezien te hebben? Vast een zonnesteek. Hij veegde zijn gezicht af met een natgemaakte waslap.
Hij zat op de rand van het bed en keek mistroostig naar zijn dikke buik. Leeftijd kwam met gebreken. De liefde was wel voorbij, verkeken kansen, hij had zo nog wel zijn scharreltjes her en der. Maar dat gevoel, van ooit, dat hij dit ineens nog kon ervaren?
Hoe was het mogelijk. Een zeemeermin, hij lachte voor hij in slaap viel. Hij was gek!
Die nacht had hij onrustige dromen over zeemeerminnen, die met sluike natte haren over hem heen hingen met flinke bolle borsten boven zijn neus. Met flitsende kleine tandjes, die hem uitlachten, omdat hij een oude man was. En telkens als hij wilde grijpen naar de prachtige borsten, dan gilde de zeemeermin het uit met een hoge vreemde toon en dan keek ze hem boos aan.
Bezweet werd hij wakker.
Godzijdank, eindelijk wakker, zijn bed was nat van het zweet.
Verbaast voelde hij aan het bed, het was wel heel erg bezweet, was hij ziek misschien?
Had hij iets verkeerds gegeten? Maar tot zijn ontsteltenis zag hij natte voetstappen naast zijn bed.
Hij stond op en volgde de voetstappen.
De buitendeur stond wagenwijd open, welke hij toch dicht had gedaan die nacht, en de voetstappen keerden daar weerom richting het strand.
Hij had het koud, ijskoud. Hij snapte er niets van. Hij ging maar ontbijten, met een stuk brood met kaas en een glas melk, ging hij op de strandstoel zitten. Zijn haren nog vochtig van de warme nacht.
Bedroefd en nadenkend keek hij naar de zee, wat was er aan de hand met hem. Het was vandaag stiller op het strand dan gisteren. Af en toe zag hij wat mensen lopen. Maar het leek of men het strand vermeed die dag.
Bij een supermarkt in de buurt hoorde hij waarom. Die nacht had een jonge vrouw zichzelf van het leven beroofd, door zich te verdrinken in de zee. Het was een lieve jonge vrouw, en haar naam was ‘Papillon’. Iedereen kende haar in het Franse dorpje, men was zeer aangeslagen. Niemand kon begrijpen waarom ze het gedaan had. Jacques schrok intens, was zij die nacht misschien bij hem gekomen? Was zij misschien naast zijn bed… Hij wist het niet. Hij besloot die nacht de deuren goed op slot te doen. Macaber was het wel, de sfeer om het huisje was veranderd.
Die avond begon het te regenen. Jacques besloot een boek te lezen, en zich goed te ontspannen. Hij had zich dingen verbeeld, meer niet. Voor hij ging slapen nam hij een Frans wijntje, zo dan, zou hij goed gaan slapen immers? Hij nam een douche en dook in zijn bed. Maar ook die nacht droomde hij weer over de zeemeermin.
Weer die prachtige bolle borsten voor zijn neus, zijn grijpgrage handen, en het water dat van haar haren over hem heen droop. Ook die morgen werd hij wakker in een nat bed, met een bezweet ? lichaam. Maar ditmaal zag hij geen voetstappen, maar zag hij een baan van water in zijn huisje. Alsof iets zich slepend als een natte dweil van formaat door het huisje had gesleept. De zeemeermin misschien? Jacques vond het griezelig worden en voelde zich niet meer op zijn gemak in het huisje aan zee. De zon scheen wel weer die dag, al was het strand nog steeds verlaten. Na een verfrissende douche, ging hij weer wandelen langs de zee.
Het werd steeds warmer en hij liep en liep maar, kijkend naar de horizon. Misschien wachtend op haar, als ze echt bestond tenminste.
Na een uur wilde hij terug gaan, maar bleek hij verdwaald te zijn. Zuchtend wilde hij plaats nemen op enkele rotsblokken, toen tot zijn verbazing, achter de rotsblokken, de zeemeermin lag te spetteren in een klein waterbassin. Ze speelde daar met enkele zeesterren.
Geschokt staarde hij naar haar en zij staarde terug. Slissend liet ze haar scherpe tandjes zien. Haar ogen zo bijzonder, groenig als het water, blauw, zwarte poelen, diepten der dood. Jacques schrok toen hij plots die laatste woorden bedacht. Zeer poëtisch maar, stel het was gelijk een dierlijk wezen, wild en bijtend. Hoe kon hij weten, wat hem te wachten stond als zij…als hij. Uitgehongerd bijna keek hij naar haar borsten, prachtig, dacht hij weer. Prachtig,…bijzonder mooi. Waterdruppels parelden tussen haar borsten naar beneden, naar..ja naar wat, een vissenmiddel. Bevreemd staarde hij er naar. Zo onwerkelijk zo, bijzonder ook. Hoe zouden zij, zeemeermin mensen, seksueel…tot elkaar komen, zoals vissen bv deden? Hij had geen idee. Hij liep heel langzaam naar haar toe en ging naast haar op een rotsblok zitten, heel voorzichtig. Zodat ze niet weer zo snel zou vertrekken. “Hallo zeemeermin’’, daar ben je dan weer’, gemoedelijk leunde hij wat achterover. Hij rook de zilte zeelucht die van haar afkwam. Zoutig, visachtig, wel fris. Best lekker ook, dacht Jacques.
Ze keek hem sluw aan vanonder haar lange wimpers, met die katachtige ogen van haar.
Ze vertrouwde hem niet, dat was duidelijk. Zijn hart bonsde heftig. En hij likte langs zijn droge lippen, hij had een enorme dorst gekregen van de lange wandeling.
“Heey zeemeerminnetje, ik ben de weg kwijt, weet jij hoe ik naar het huisje kom?”, teemde hij.
Ze hield haar hoofd schuin, en keek hem aan. Ze schoof over het strand richting het water,.. ging ze nu alweer weg?
Teleurgesteld keek hij haar na, maar aan de rand van de zee, keek ze om, en zwom de zee in.
Ze zwom naar rechts, en toen hij geen aanstalten maakte om die kant op te lopen zwom ze weer terug. Ze gilde een hoge toon, om hem te waarschuwen, hij moest blijkbaar meekomen. Hij stond op en liep langs de kust mee met de zeemeermin. Er was nergens een mens te bekennen. Vreemd hoe de zeemeeuwen rustig om zijn hoofd cirkelden. De zeemeermin zwom, en dook, kwam weer boven, en keek naar hem of hij haar wel volgde. Dat deed hij met blijdschap.
Het zweet brak hem uit, zijn voeten branden in zijn sandalen, zijn mond was droog als kurk. Zijn oksels waren natte plekken zweet evenzo zijn borst en rug. Hij trok zijn blouse uit, en liep zo in korte broek over het strand. Ze zeemeermin zwom steeds verder weg van hem. Heel in de verte zwom zij plots weg om niet meer boven te komen.
Jammer, dacht Jaqcues. Hopelijk liep hij in de goede richting. Na enige tijd zag hij bekend terrein, eindelijk. Nog even en dan naar zijn strandhuisje. Niemand zou hem geloven over de zeemeermin.
Hij glimlachte opgewekt. Bij het huisje aangekomen schopte hij zijn sandalen uit.
Hij opende de deur en liep snel de keuken in, eindelijk wat drinken. Zijn keel wat uitgedroogd, water, eindelijk water.
In de keuken fladderde een kleine witte vlinder, hij sloeg er naar en ze viel dwarrelend neer op de grond. Met zijn blote voet ging hij er op staan. Hij had een hekel aan vlinders.
Hij nam na zijn dorst gelest te hebben een douche, en hierna nam hij plaats op zijn strandstoel inclusief boeken en wat te knabbelen.
Enkele mensen waren aan het zwemmen in de zee. Gelukkig trok de stilte wat weg aan het strand. Jacques voelde zich wat meer op zijn gemak ondanks zijn vreemde ervaring met de zeemeermin. Misschien was het alles wel verbeelding immers.
Hij sprak er maar niet over met de bewoners in het dorpje. Ze zouden misschien gaan denken dat hij ze niet allemaal meer op een rijtje had. Die avond ging Jacques nog even naar het dorpscafé, waar het gezellig was, met vele dorpsbewoners en een knusse tap.
De deur stond open evenals de ramen, dankzij de warme dag, stonden ook velen buiten te praten. Jacques sprak een goed woordje Frans met de bewoners en hoorde over het droevige nieuws aangaande het meisje Papillon. Het nieuws van de dag, het arme kind was plots vertrokken uit het ouderlijk huis. Men tikte tegen het voorhoofd, ze was vreemd. Ze sprak met dieren, ze sprak als ze alleen was op het strand. Ze hadden haar vaak zien lopen op het strand, op haar blote voeten aan de waterkant altijd turend in de verte van de oceaan. Jacques kreeg de rillingen over zijn rug, ook hij had staan turen over de zee, met blote voeten aan de waterkant, had zij gezien was hij had gezien?
Hij besloot er toch over te beginnen, gewoon langs de neus weg. Zeemeerminnen, of ze daar wel eens over gehoord hadden. Het werd ineens stil in het café, men kon een speld horen vallen.
Zacht mompelend sprak men verder, stiekem kijkend naar de indringer. Hij had woord genoemd, het verboden woord. Het woord waar dit dorp angst voor had, de sirenen uit de zee, die op volle maan nachten zongen in de zee. Wie had ze niet gezien, men sprak er niet over, uit angst ze op te roepen, of om het kwade op te roepen over hun gezin.
Er waren enkele legenden, vertelde een dorpsbewoner aan Jacques, lang geleden, waar niemand meer over wilde praten. Praat er niet over waarschuwde hij. Hij bood Jacques een biertje aan. Praat er niet over ok? Waarschuwde hij nogmaals.
Na een uur was het weer als voorheen in het café, men sprak weer luid, en dronk zijn biertje of wijntje. Jacques keerde laat terug naar zijn huisje aan zee.
Zuchtend keek hij uit over het water met een intens weemoedig verlangen, ze bestonden dus werkelijk.
Zij, de schone dame bestond echt. Een tikkeltje dronken opende hij de deur van zijn huisje, en tot zijn grote schrik was zijn keuken nat van voetstappen vanuit het water.
In de woonkamer lag zij op de grond te slapen, met prachtige benen en billen, naakt. Naakt voor hem op de grond. Hij was dan wel 65 jaar oud, maar dit schone prachtige wezen voor hem, bracht hem zijn hoofd en hart weer op hol. Hij knielde neer naast het mooie vrouwwezen, en streelde zacht haar donkere natte haren.
Langzaam werd zij wakker, haar ogen waren vochtig en groot, gelijk die van een zeehond, zo donker als de nacht. Langzaam streelde hij haar huid, vochtig en koud, hij wilde haar warmen, in zijn armen nemen, ook al vond hij dit absurd, zo een oude man als hij. En zij zo mooi en jong?
Hoe oud waren ze eigenlijk die zeemeerminnen?
Hadden ze ook een leeftijd? Hij wist het niet, maar het deed ook niet ter zake. Hij bleef haar strelen, over haar rug, haar hals, haar borsten, en toen hij daar aankwam, draaide zij zich om en kromde haar rug. Met de snelheid van een panter, greep ze hem vast, met een intense kracht. Hij wist niet wat hem overkwam, zijn hart riep om verlossing, zijn ziel riep om haar, om haar te kussen en om van haar te mogen houden, maar zover kwam het niet.
Haar kleine vlijmscherpe tandjes beten in zijn hals. En scheurden de huid aan stukken, zijn kreten werden niet gehoord, door niemand in dat strandhuisje aan de zee.
Ze waren weder gekeerd, de sirenen uit de zee, om alles wat hen lief had, lief kreeg te doden en te eten van hun vlees. In de nacht kregen zij benen als de mensen dan liepen zij de huizen binnen. Men wist dat zij hun deuren moesten sluiten barricaderen desnoods. Dan zouden zij ooit wel weg gaan net als ooit, lang geleden.
Iemand in het dorp had iets gedaan, wat niet mocht, iets tegennatuurlijks en daardoor waren zij wedergekeerd, wie het verbroken had, wist niemand. Maar toen ze de man vonden in het strandhuisje, uiteen gereten, half opgegeten, wist iedereen wat er gaande was. Om zijn hoofd lagen witte vlindervleugels, verspreid als een aureool. Wit en Goddelijk, met het rode bloed dat zijn hals en hoofd sierde en om zijn mond een glimlach.
~*~
“pfff, wat een lang verhaal dit keer” zeg ik tegen hem. Hij glimlacht naar mij in het halfduister. Zijn haren glanzen in het licht van de kaars. “Ik was lange tijd niet aanwezig, daarom dit keer een langer verhaal, vond je het mooi”? Ja verzucht ik.
“Mooi’, zegt hij en hij streelt langs mijn hals. Ik huiver. “Tot ziens…”
De deur waait dicht. “Tot ziens”, fluister ik nog.
©AngelWings