Koning Vogel
Er was eens een leuke, bijzonder aparte prinses. Ze was nogal eigenwijs en koppig, en haar familie was wanhopig, want ze wilde maar niet aan de man.
“Nee hoor,” zei ze, “ik wil een echte man, een man met humor en één die er voor mij ook nog eens lekker uitziet. Waar ik elke dag wel bij wakker wil worden.” En dan volgde er weer een riedeltje regels waaraan deze ware Jakob dan wel moest voldoen.
Natuurlijk bestond zo’n man niet. Maar dat kon haar niets schelen, ze wilde namelijk niet zomaar een man, nee, ze wilde een bijzondere man.
Nou, de familie haalde van alles in het kasteel om aan haar voor te stellen, maar niks hoor, op elke man had ze wel iets aan te merken. Die was te rijk, maar te saai; die was te seksueel gericht en te simpel; die stonk uit zijn bek; en die andere had zich niet goed gewassen; en die ene had ouderwetse kleding aan. Nee, niks, nada! Ze wilde niets!
“Mijn hemel,” verzuchtte de koning, “wat moet ik toch met dat halsstarrige kind? Ze wordt een oude vrijster als ze zo doorgaat! Dat kan toch niet voor een koningsdochter, die zo slim en verstandig is als zij?”
De koning zat moedeloos met zijn handen om zijn kale kop.
Nou, nog een keertje lieten ze enkele leuke prinsen en slimme prinsen langskomen. Onder deze prinsen zat een goede prins, een man met een enorm gevoel voor humor en hij was ook enorm slim!
Maar de prinses zag dat natuurlijk niet meer, het enige dat ze zei was: “Wat heeft u een lange neus, prins… u lijkt wel een vogel!”
De koning barstte in woede uit, want de goede prins was namelijk de laatste prins die voorbij was gekomen en ook alweer niet goed bevonden werd door zijn lieftallige, maar oh zo eigenwijze dochter.
“De eerste de beste bedelaar die langskomt,” gromde de koning, “die gaat met jou trouwen, het kan me verdorie niets meer schelen!”
De prinses keek haar vader aan, stak haar middelvinger omhoog en riep hardop: “Fuck you!” en rende snel naar haar torenkamertje.
De volgende dag kwam er een bedelaar naar de poort en hij werd de man van de prinses. Wat ze niet wist, was dat die man dus de prins was. Hij droeg hele oude kleding en was niet langer herkenbaar. Zijn neus had hij verstopt in een oude doek zodat ze deze niet kon zien.
Stel je voor dat ze hem zou herkennen, dan zou het niet meer leuk zijn. De prins had een leuk spelletje bedacht. “Nou,” zei de koning boos tegen zijn dochter, hij was die middelvinger namelijk echt niet vergeten, “nu je de vrouw bent van een arme vent… ga er maar uit, ik wil je ff niet meer zien.”
De koppige trek om haar mond zei al genoeg, “Prima,” zei ze, “dan zien we elkaar helemaal niet meer! Mij best. Dag!”
En ze vertrok zonder spullen en dure sieraden en liep achter haar man aan. Ze kwamen aan bij een leuk huisje.
“Ach,” zei ze, “van wie is dit mooie huisje toch?”
“Dat is van de prins die u gisteren afwees,” zei de bedelaar en grinnikte in zichzelf. “Hier wonen wij voorlopig.”
“Voorlopig?” vroeg de prinses.
“Ja, stel geen verdere vragen vrouwmens, anders maak je het mij te moeilijk.”
“Oké,” zei ze, “prima. Waar zijn de bedienden in het huis?”
“Die hebben we niet, je moet alles zelf doen en ik ga werken!”
“Oké,” zei ze, en ze ging eten maken zo goed en kwaad als dat ging, van wat goedkope oude meel en een ei. De pannenkoeken waren niet echt geweldig, maar best goed voor een prinses.
“Mooi zo,” zei de bedelaar tevreden. “Ga nu op het bed liggen, ik kom er zo aan.”
“Oké,” zei ze weer laconiek.
Even later kwam de bedelaar in bed liggen in een groot wit nachthemd en met een grote slaapmuts op. De muts viel voor zijn neus natuurlijk, zodat ze hem nog steeds niet kon herkennen. Snel blies hij de kaars uit naast het bed en begon een romantisch samenzijn met zijn nieuwe vrouw!
De volgende morgen stond de bedelaar eerder op dan zijn vrouw en ging snel aan het werk, na nog een likje achter haar oortje. Gelukkig sliep ze door en had niets in de gaten. Die dag ging ze potten verkopen op de markt.
Maar omdat ze niet wist dat ze niet op een hoekje moest gaan staan, stond ze daar dus toch, en rende er een wilde ezel over haar potten heen. Huilend kwam zij thuis, waar de bedelaar haar troostend zei dat ze dus niet geschikt was om te werken als pottenverkoopster. Dus moest ze maar keukenmeid worden in het kasteel van de prins die zij had afgewezen.
Zo gezegd, zo gedaan. Ze ging ernaartoe, werd aangenomen, tot haar grote schande en daar stond ze dan in de keuken.
Die dag was er een groot feest, want de prins was jarig en zij moest eten naar de zaal brengen. En terwijl ze daar naartoe liep, dacht ze: “Wat was ik toch dom, waarom heb ik deze prins niet gekozen? Iedereen sprak vriendelijk over deze prins in het kasteel. Waarom was ik zo dom geweest?” Ze wist het eigenlijk niet.
Maar toen ze de zaal binnenkwam en ze hem zag staan, wist ze dat ze een hele domme fout had gemaakt.
Hij glimlachte naar haar en pakte haar hand.
“Kom, mijn lieve vrouw, ik ben de bedelaar. Ik ben die arme man die naast jou sliep vannacht. Ik ben het, je man!”
Gelukzalig glimlachte ze naar hem, haar prins, haar man! En ze kusten elkaar en waren heel erg gelukkig.
© AngelWings
AngelWings