Blauwsnur
Blauwsnur
Er was eens een kerel in het Friese land, die een vreemde blauwe snor had.
Niemand wist hoe dit zo kwam. Veel vrouwen vonden hem maar een engerd en wilden niets van hem weten. Maar toch was hij heel rijk. Hij had wel het grootste en mooiste huis uit de omgeving. Nou, en er waren genoeg dames die het niet te rijk hadden in het leven en die wel een fijner leven wensten natuurlijk. Tegenwoordig noemen we die dames “golddiggers”. Maar dat wisten ze in Friesland nog niet natuurlijk. Blauwsnur kon het niets schelen, want zijn bed was al jaren koud en kil.
Nu had Blauwsnur een buurvrouw die erg arm was, maar wel twee mooie dochters had. Dus op een dag trok Blauwsnur zijn nette jas aan en belde aan bij de buurvrouw. Hij werd vriendelijk binnengelaten, want een goede buur was beter dan een verre vriend immers, en aangezien hij nogal rijk was, was de moeder niet vies van een wipje opzij af en toe. Maar Blauwsnur bekeek de moeder niet eens, hij had enkel oog voor de dochters van de arme vrouw.
Maar de meiden waren niet gediend van die enge Blauwsnur. Ze vonden hem griezelig en hij was al meerdere malen getrouwd geweest, en zodoende was het wel heel vreemd dat niemand wist waar die vrouwen gebleven waren. “Ze konden de rijkdom niet aan en waren weggelopen,” zei Blauwsnur, “vast terug naar hun ouders of zo,” zei hij vaagjes, en dan streek hij eens over zijn blauwe snor, waar hij nogal trots op was. Want wie had er nu een blauwe snor? Alleen hij! Nou, daar mocht hij best trots op zijn immers?
Blauwsnur had wel zin in één van die dochters; die lange donkere stond hem wel aan. Ze had mooie blauwe ogen, in dezelfde kleur als zijn snor. Dus een prima match, vond hijzelf. Blauwsnur streek eens over zijn gezette buik en mompelde wat over de deernes. “Kom eens hier, Berendrice,” de donkerharige blauwogige dochter kwam voorzichtig naar hem toe. “Je mag bij mij komen logeren voor een weekje, jullie beiden,” zei hij kijkend naar de andere dochter, “want als deze niet wil, kan ik het altijd nog proberen bij de andere immers? En ach, neem je moeder ook maar mee en vriendinnen en familieleden als je wilt,” zei hij gul. “We gaan naar mijn buitenhuizen toe en dan gaan we feestvieren. Na een week wil ik antwoord of één van jullie twee met mij wil trouwen of niet.”
Nou, moeders keek vol verwachting naar haar dochters, die had wel zin in een weekje feesten met de buurman, ook al had hij een blauwe snor.
De volgende dag vertrokken ze naar Sneek. Daarna gingen ze een dagje naar Heerenveen, en toen een dag naar Leeuwarden, en toen een dag naar Groningen, en toen een dag naar Hilversum, en het weekend waren ze zelfs twee dagen in Schoonoord. Ze hadden een fantastische week, met luxe die bijna niemand nog had gezien. Het was geweldig afgezien van de katers overdag. Maar de lange donkerharige dochter met de blauwe ogen vond buurman Blauwsnur best wel aardig eigenlijk. Natuurlijk was ze flink door haar moeder gemanipuleerd en dacht ze bijna dat ze verliefd op hem was geworden. Ook haar vriendinnen waren zeer te spreken over de bijzondere man, want lelijk was hij niet afgezien van die blauwe snor. Maar wat kon het haar nu schelen dat hij een blauwe snor had als je zoveel geweldige dingen om je heen had en zoveel geld. Ze zou nooit meer zorgen hebben!
Berendrice gaf Blauwsnur het ja-woord. Ze trouwden en hadden een geweldig feest! Het hele dorp sprak erover, nog jaren na dato. Iedereen was uitgenodigd en men was vol lof over Blauwsnur, wat een vriendelijke en gulle man was dat toch. Nee, Berendrice had het toch wel enorm getroffen hoor met zo’n man, en ach die snor, het stond hem nog niet eens zo gek. En grapjes over smurfen werden niet getolereerd, dat begrepen die Friezen heus wel.
Berendrice kwam die avond thuis in het enorme huis van buurman Blauwsnur. Vanuit het grote slaapkamerraam kon ze zwaaien naar haar zuster Anna, dat was wel leuk! Uiteindelijk werden ze dan echt man en vrouw en Berendrice had het maar getroffen met die oude buurman. Dat vond zijzelf inmiddels ook wel.
De volgende ochtend, nadat ze haar croissantje met gesmolten brie had gegeten en haar glas verse jus d’orange leeg was, gaf buurman Blauwsnur een rondleiding door het prachtige huis. Ze voelde zich een zeer gelukkige vrouw. Boven op de zolder, liet Blauwsnur een kamertje zien die gesloten was. “Je mag hier nooit komen! Onthoud je dat, meidje? Nooit! Luister goed, als je daar komt, dan loopt het erg slecht met je af. Op die zolder vind je alleen slechtigheid, meer niet, dus doe het niet.” Berendrice knikte braaf dat ze dat nooit zou doen.
Hierna vertrok Blauwsnur naar zijn werk, waarbij hij beloofde die avond vroeg thuis te komen voor het toetje. Berendrice bloosde al tot achter haar haarwortels toen hij haar dat zei, met een wellustige knipoog.
Berendrice had hierna een heerlijk leven, ze nodigde haar vriendinnen uit en familie en haar moeder natuurlijk, die familie was. Die was er ook erg blij mee. Zuster Anna was wel wat stilletjes, want ze was verliefd op een leuke knappe man, maar ze had hem al een lange tijd niet meer gezien. Misschien was hij wel verhuisd naar Amsterdam en was hij getrouwd, ze wist het niet, maar dat drukte de pret nogal. Nu had hij een vriend die na enige tijd op een dag ook op een van de geweldige feestjes kwam opduiken. Spijtig feliciteerde hij Berendrice met haar huwelijk, want hij was ook wel een beetje verliefd geweest op het donkere meisje. Die kans leek nu verkeken. Berendrice vertelde hem over de verliefdheid van haar zuster voor zijn vriend en hij beloofde het hem te schrijven.
Het werd langzaamaan winter en de verveling sloeg wel eens toe. Feestjes zijn vaak wat leuker als de zon schijnt immers. Op een dag toen Berendrice zich verveelde, wilde ze toch een kijkje gaan nemen in de verboden zolderkamer. Waarom zou Blauwsnur daar achterkomen? Ze zou het stiekem doen en dan niets vertellen. Hij zou het nooit te weten komen, zo hield ze zichzelf voor.
Blauwsnur was enkele dagen op pad voor zijn werk. En Berendrice ging de trappen op in het grote huis richting de zolderkamer. Ze kon de deur zo openmaken. Geen slot, niets. Wonderbaarlijk, waarom mocht ze hier dan niet eens binnengaan? Ze keek bevreemd rond in de kamer. Alles was spierwit geschilderd en overal stonden felrode rozen in grote glazen vazen. In de hoeken van de kamer zag ze grote diepvrieskisten staan. Op elk van deze stond een kaars te branden.
Berendrice, altijd al erg nieuwsgierig, kon het niet laten. Ze opende stuk voor stuk, ondanks dat ze bijna flauwviel nadat ze de eerste had geopend, alle vijf diepvrieskisten. Al Blauwsnur zijn vrouwen lagen gestorven en dood in deze vrieskisten. Een schreeuw verstilde in haar keel, terwijl ze keek naar de dode ogen die angstig opkeken, verstild in het moment van de dood. Ze moest hier weg, zo snel als ze kon!
Plots hoorde ze een vreemd geluid en zag in een hoek hoe een camera zich op haar richtte. “Oh God, hij had camera’s in deze kamer, modern natuurlijk, met deze rijkdommen.” Vandaar dat er geen sleutel nodig was, ze had hem dus bedrogen! Berendrice rende de trappen af, naar beneden. Ze griste snel haar mobieltje mee en appte haar zuster Anna. “Kom mij redden Anna, ik heb iets gedaan wat ik niet had moeten doen.”
Toevallig op dat moment was de geliefde van Anna teruggekomen uit Amsterdam en hij was niet getrouwd zoals Anna gedacht had, en zijn vriend was bij hem. Blauwsnur was helemaal niet op reis voor zijn werk, hij zat gewoon nabij in zijn jachthuis en was dus sneller thuis dan Berendrice had gedacht. De deur ging open en daar stond hij met een jachtgeweer in zijn hand. “Zo mevrouw Blauwsnur, was jij ongehoorzaam? Je weet dat je nu straf krijgt?”
Teleurstelling hing voelbaar in de lucht, verdrietig keek Blauwsnur haar aan. “Waarom moest je dit nu doen? Ik dacht dat jij anders was. Was je dan niet gelukkig bij mij?”
“Jawel,” zei Berendrice, “heel erg zelfs.”
“Maar niet genoeg om mij niet teleur te stellen. Helaas!”
Berendrice viel op haar knieën voor haar man en omklemde zijn knieën. “Nee, nee,” zei Blauwsnur, “dit zal je niet redden, ik laat me niet overhalen op zo’n manier.” Verward keek Berendrice hem aan, alsof ze nu aan seks dacht? Wat een rare man was het ook. Ze begon te jammeren en te huilen, het snot spoot uit haar neusgaten. “Denk je nu dat dit je gaat helpen als je er zo lelijk uit gaat zien,” sneerde Blauwsnur.
Hij liep om haar heen met zijn jachtgeweer en riep uit, “diegene die mij belazeren zal, dood ik. Ik wil vertrouwen van jou, niets anders, en anders is een huwelijk niets waardig!” Blauwsnur was ziedend. “Waarom nou jij,” riep hij gekweld uit. “Mijn eerste vrouw ging vreemd en de tweede ook, en ik maar hard werken voor jullie ondankbare vrouwen!” Zijn blauwe snor was nat van de tranen. Hij richtte het jachtgeweer op Berendrice die plots stil was, ze keek hem geschokt aan.
Achter hem stond de geliefde van zuster Anna. Gelukkig had het appje haar zuster bijtijds bereikt, het kon ook wel van niet natuurlijk, internet werkte niet altijd goed op het Friese land en Berendrice had de moed al flink opgegeven. Met een grote klap van een schop sloeg de geliefde van zuster Anna in op de schedel van Blauwsnur. Hij was direct ter plekke dood. Maar het bleek zelfverdediging e.d. Niemand werd vervolgd, want het was toch maar een moordenaar immers.
Zodoende kon zuster Anna trouwen met haar geliefde en was Berendrice stinkend rijk, en woonden ze allemaal in het grote huis. De vriend van haar zusters geliefde trouwde later met Berendrice. Ze waren intens gelukkig met zijn allen. Op zolder kwam er nooit iemand. De vrieskisten waren meegenomen voor politieonderzoek en Berendrice liet de zolderkamer dichtmetselen voorgoed.
Persiflage op Blauwbaard door Angel-Wings(nl)