Het wereldse ”sprookje”…
In een groot dierenbos hier heel ver vandaan woonden uiteraard vele dieren!
In allerlei soorten en maten. Het was er erg druk geworden, want ze hielden nogal veel van elkaar en tijdens enigerlei vervelingen speelden ze spelletjes met elkaar en daar kwamen dan vaak weer nieuwe diertjes van.
Bij het grote water woonden de everzwijnen. Ze konden zo elke dag lekker in de modder dartelen en dat beviel hen prima. Bij de zandvlakte woonden de wolven, zo konden zij lekker elke dag over de zandvlakte rennen en dat beviel hen prima. Midden in het groene bos woonden de beren. Ze leefden in holen en genoten van de schaduw van de bladeren, en dat beviel hen goed. Bij de waterval woonden de vossen in holen en gaten en ze konden spetteren onder de waterval en dat beviel hen heel erg goed.
Het was jarenlang een best wel vredig bos. Tot op een dag de vossen het zat werden om geen schaduw te hebben van enigerlei bomen en bladeren. De vossenbaas riep alle vossen tot de orde en zei dat ze een plan moesten bedenken om zo ook midden in het bos bij de beren in de schaduw te mogen komen leven. Met enige slinkse plannen kwamen zij op de proppen en gingen op weg naar het berengedeelte in het bos. Enkele berenwachters hielden hen tegen.
Ze mochten niet verder dat bos in, ze waren op foute gronden, die niet van hen waren. De vossen waren laaiend en dropen af met hun mooie staart tussen hun benen. Steeds meer gingen zij verlangen naar de schaduw midden in het bos. Dat had hun plek kunnen zijn namelijk. Nu moesten zij verdwijnen in hun holen als de zon te heet werd, er waren geen bomen daar, althans te weinig om onder te schuilen. En onder de watervallen was ook niet altijd wat. Op een dag zei de oppervos: “Wij gaan onze buren omgekeerd aanvallen, en zo de aandacht weghalen van dat schaduwgedeelte in het bos.” Zogezegd, zo gedaan.
Ze vielen hun buren, de everzwijnen, aan, maar deden alsof het de beren waren die dat gedaan hadden. Ze vernielden enkele everzwijn slaapplaatsen en keken op enige afstand toe hoe boos de everzwijnen waren na de vernielingen. “Wie heeft dit gedaan?” loeide de opper everzwijn. De vossen keken om zich heen, zich van geen kwaad bewust. “Oh, ik zag een beer die dit deed hoor,” zei een vos langs zijn rode neus weg. “Ja, dat zag ik ook,” riep een andere vos.
De everzwijnen gingen hierna vechten met de beren in het bos. Ze maakten elkaar wat kopjes kleiner. De vossen namen hierna de berenplek over in het bos en konden nu heerlijk van de schaduw genieten. De everzwijnen konden hierna ook bij de waterval wonen en de beren, tjah, die gingen de bergen maar in.
In de mensenwereld gaat dat ook vaak zo. Men maakt soms een probleem dat er niet is, dat zelfs niet nodig is. De vraag moet dus ook altijd zijn, waarom dat probleem er kwam en wie dit veroorzaakt heeft, en wat iemand ermee wil bereiken.
© Angel-Wings
©Angel-Wings