Het geweldige mooie eendje!
Het geweldige mooie eendje!
Er was eens, heel lang geleden, een leuke eend. Ze woonde op een grote boerderij en ging eens aan de wandel in de buurt. En ja hoor, ze ging vreemd achter de bosjes nabij de wilde eendenvijver. Iedereen sprak er schande van! Ze had het gedaan met een wilde eend! Haar eendenmannetje was niet bijster snugger, dus die geloofde er niets van. Nu was hij ook al behoorlijk seniel omdat hij al oud was. “Whatever!”
De eend ging eitjes leggen en ging erbovenop zitten. Het duurde en duurde maar, maar op een dag kwamen de eieren uit. Tik-tik, tevreden keek de aanstaande moedereend naar de eitjes waar barsten in kwamen. Nu de hamvraag nog: was de eend al moeder omdat ze eieren had gelegd of werd ze pas moedereend nadat de eieren uitkwamen? Nah goed…
De eieren kwamen uit, maar één nog niet natuurlijk! Die kenden we nog wel toch van vroeger! Juist, het mooie eendje dat duurde wel lang voordat die tevoorschijn kwam! Moeder eend baalde als een stekker en ging een eindje om met de kids. Ze had er nu al zeven stuks en nummer acht wilde nog even niet. Tjonge… wat een gedonder toch. Vader eend bleef wel in de buurt van het ei natuurlijk. Het was toch zijn jong immers? (Wist hij veel.) Nou nou, uiteindelijk kwam nummer acht er aan hoor. Kraak tik, moeder mopperde en zei: “Schiet toch eens op kind, ik heb niet de hele dag de tijd!” Een schelle piep was haar antwoord. Ongeduldig trappelde moeders met haar voeten.
Nou, na vele uren was het er dan: een oogverblindend eendenkind! Alle eenden knipperden flink met hun oogjes, “wastattaan?” (Dat betekent: wat is dat dan?) Sneeuwwit was het eendenkind. Prachtige grote donkere zwoele ogen. Toen al hé? Zo jong… Nou goed, iedereen jaloers natuurlijk en moeder eend best wel een beetje erg veel trots op dat ene jong! De rest, ach ja, zo eends, maar deze, wauwie! Ja, ze stak ze allen de ogen uit, bij wijze van spreken! Trots paradeerde ze met haar acht jongen langs alle eenden. “Kijk haar gaan,” zeiden ze jaloersig.
“Met dat wilde eendenkind, wat is tie lelijk!” “Welnee,” zei de oude kalkoen, “tis geen lelijk jong, maar pffffff… Zo’n smerige wilde vadereend, ik moet dat niet!” Het eendenjong was ook erg lief en vreedzaam en aardig. Tegen iedereen had het een koninklijke houding. Als iemand lullig tegen de mooie eend deed, dan zei het eendje niets terug en was bescheiden. Men ergerde zich groen en geel aan dat gedrag. “Pff, het verbeeldt zich heel wat,” riep de haan uit. Hij verbeeldde zichzelf nogal veel, maar goed? Niemand durfde dat te zeggen, hé? Men pikte naar het knappe eendje… “rot op verwaand nest,” zeiden ze dan. “Smerige wilde eend, ga weg van ons hier!” Het arme dier wist niet waar het het moest zoeken. Wat was er toch gaande? Waarom hield niemand behalve zijn vader en moeder van hem? Had hij iets fout gedaan soms? Hij was gewoon geboren en had toch ook recht op een normaal leven net zoals alle dieren op de boerderij? Waarom deden ze zo onaardig tegen hem?
Op een dag besloot de knappe eend de boerderij te gaan verlaten. Hij werd zo intens gepest en getreiterd, hij was het zat. En als het nu logisch was, maar nee, natuurlijk niet. Hij was er inmiddels achter dat het gewoonweg kant noch wal sloeg. Dus, na enige weken vertrok hij, ver weg van zijn lieve ouders. Met tranen in zijn oogjes, dat dan weer wel!
Hij trok de wijde wereld over voor zijn eendengevoel. Op weg naar iets dat hem blij zou maken. In zijn gevoelens was er iets dat aan hem trok. Misschien het wilde eendengevoel wel? Wie zou het zeggen, maar hij wilde weg van alles dat ellendig was. En dat was de plek waar hij geboren was. In zijn eentje zwom het eendje langs wateren en Giethoorn. Dat vond hij wel mooi daar, dat dan weer wel! Maar hij voelde zich ook enorm eenzaam. Geen ouders die hem zouden behoeden voor het kwaad dat er toch was in deze boze wereld. En was hij een mens geweest, dan had hij een wapen gehad om zich te verdedigen, maar hij was geen mens. Hij was een simpele eend… toch?
Hij zwom zich zot in Giethoorn. Het ene pad in, het andere uit, en toch weer hetzelfde pad. Hij snapte er niets van! Wat een saai gedoe… en nu? Maar op een dag, wauwie… hij schoot langs bootjes heen, zwom linksom, rechtsom, liet zich gewillig fotograferen door deze of gene die in een bootje zat. Maar plots kwam hij aan bij een plek die hij niet kende alsnog. “What the fuck,” kreet hij uit. Prachtige witte grote reuzenzwanen rezen op uit het water, edele halsen lang, zo lang had hij nog nooit gezien! Maar ja hoor… prachtig waren ze… koninklijk ook! Verlangend keek hij naar hen. Oh zou hij… zou hij ze aanspreken? Hij keek naar hen met een wild verlangen in zijn borst… alsof… alsof. Een van de prachtige zwanen, want dat waren zij, zwom op hem toe. Ze liefkoosde zijn witte hals.
“Oh prachtige prinsen zwaan, wat ben je mooi.” Ja, de mensen doen vaak moeilijk, die zwanen niet hoor! Gewoon erg direct zijn ze. Nou, hij keek zijn oogjes uit, wat een beauty. Hij begreep eindelijk natuurlijk dat hij geen doorsnee eend was, zelfs geen eend! Maar een prachtige zwaan! En omdat men dit niet begreep, had men zo lullig gedaan! Nogal wiedes! Hij leefde nog lang en gelukkig en vloog op een dag met zijn zwanenvrouw en kinderen eens terug naar de boerderij waar hij geboren was. Hij omhelsde zijn ouders, die eend waren, maar dan nog. Wat maakte het uit? Zijn seniele eendenvader riep maar uit: “Wat ben je groot geworden jongen, wat ben je groot geworden!”
En zijn moeder huilde het uit, dat hij toch niet van haar wildebras was geweest, maar puur onder haar buik was gelegd om uitgebroed te worden gelijk een koekoeksjong, maar hij was wel mooi! Dat zeker wel!
©AngelWings