Marcello
Marcello
Met een harde rukwind aan mijn achterdeur kondigt hij zich aan.
Gelijk een schuinsmarcheerder komt hij weer eens langs om een verhaal te vertellen.
Ik schrok wel.
Maar als ik zijn ijskoude vingers over mijn wang voel gaan weet ik dat hij het is.
‘Zo’, fluister ik, je bent mij nog niet vergeten?’
‘Nog niet, fluistert hij terug, ‘nog niet’. Ik bijt op mijn lip. Ik zwijg en luister.
~*~
Heel, heel erg lang geleden was er in een stad, de beste beeldhouwer die ooit had bestaan.
Hij maakte prachtige beelden uit marmer, de mooiste die er ooit waren gemaakt op deze aarde. De schoonheid van deze marmeren beelden was zo wonderschoon dat ieder van heinde en ver deze beelden kwam bewonderen en wilde kopen. De beelden raakten je ziel, heel diep in jou, een gevoelige snaar.
Het koele Italiaanse marmer was nog gladder dan de huid van een echt mens, het gezicht van enkele menselijke beelden was onaards mooi en bijna niet van echt te onderscheiden, omdat het nog mooier was. Zelfs een Sultan uit het verre Oosten wilde een specifiek beeld kopen van een naakte vrouwe, in marmer gevangen. Hij betaalde er flink voor.
Magnifiek ”zei een bewonderaar terwijl de tranen over zijn gezicht stroomden, maar dat kwam door zijn gevoelige aard. Hij kocht een naakte jongeling in warm getint marmer.
Ook dieren in marmer deden het goed. Mn. Leeuwen en tijgers. Herten inclusief geweien, prachtig waren ze, je zag zelfs nog hun vacht met de minuscule haartjes , zo goed kon Marcello dus beeldhouwen.
Hij bevond zich in een enorm oud klooster in een oud bos, waar hij ook woonde. Dag en nacht was hij daar aanwezig, en in het midden van het oude klooster waar de lichtval wonderlijke perfectie bood, vonden de beeldhouwprocessen plaats.
Marcello was een zeer aantrekkelijke man, hij keek naar de processen van het marmeren van een beeld.
Een secuur werkje en een groot geheim.
Marcello had de hele wereld over gereisd en had vele oude geheimen ontdekt, in Egypte als wel in India. Hij wist hoe hij moest werken met zijn speciale marmer.
Elke nacht liep hij langs al zijn standbeelden. Ze stonden naast elkaar op een rij en dan liep hij langs hen heen en keek bedachtzaam naar zijn kunstwerken in het flakkerende licht van zijn kaars.
Met zijn kunstenaarshanden streelde hij armen, benen, en handen en vingers, en bij sommigen zelfs het gezicht.
Lijdzaam zo leek het, keken zij hem aan vanuit een gevangenschap in steen.
Marcello hield van elk van zijn gecreëerde beelden. Hij had hen lief met elke vezel in zijn hart.
Oh ja, zeer diepgaand lief. Vooral bepaalde vrouwelijke beelden die hij elke nacht kuste op hun ijskoude wangen of lippen.
Niemand die het wist.
Men noemde hem vreemd, hoewel het veel vrouwelijk schoon niets kon schelen, wanneer zij draalden rondom zijn klooster en plots in gevaar geraakten.
Menigeen had een verstuikte enkel en klopte zo aan bij de poorten van het klooster.
Om maar een glimp op te vangen van die schone Marcello.
En hij vond het goed en nam hen op in zijn klooster voor enkele dagen.
Tot hij er weer genoeg van had.
En dat was al snel. Rusteloos als zijn geest was, zo ook zijn lichaam.
Met al hun passie, werden de vrouwen verlaten in het duister van de nacht.
Op een dag klopte er een knappe jonge vrouw aan bij Marcello’s poorten.
Haar donkere krullende haren waren uit het kunstig opgemaakte kapsel ontsnapt. De regendruppels gleden over haar ontblote schouders in haar prachtige jurk.
Ze was van haar paard gevallen en haar paard was verdwenen zonder op haar te wachten, of ze even mocht schuilen.
Natuurlijk mocht dat van Marcello.
Vanuit het niets brandde er een hevige passie in hem op. Ze was zo mooi, dat het hart van Marcello pijn deed als hij haar aankeek. Niemand mocht dat weten. Nog nooit had iemand zijn hart bezeten, en bezeten zo voelde hij zich, zelfs koortsig. En de koorts nam niet af na enkele dagen, alleen maar toe.
Een tijdje later kwam men vragen of hij een jongedame had gezien.
Zij was de dochter van een rijk edelman en als hij haar zou vinden, zouden ze hem rijkelijk belonen.
Hij had haar niet gezien, zei hij.
De rijke edelman kwam enkele keren aan bij het klooster.
Vragen naar zijn dochter, die plotseling verdwenen was. Huilend nam hij de handen vast van Marcello vragend of hij haar misschien had gezien ergens.
Marcello antwoorde weer ontkennend. Nee hij had zijn dochter nergens gezien.
Op een dag kwam de edelman niet meer langs, eindelijk rust.
Zo ging het leven verder. Kalm en gestadig. Jaren lang en later, kwam er een aantal mensen kijken, op zoek naar een beeld voor in de kapel van een kerk nabij.
De mannen liepen langs alle beelden en als laatste lag daar een prachtig standbeeld van een jonge vrouw. De mannen waren geschokt door de schoonheid van het beeld.
Deze nemen wij, spraken zij af. Maar Marcello wilde het beeld niet afstaan, hij weigerde.
Dat liet men zich dus niet gebeuren. Het kwam zover dat de edelman van eerder ook langskwam om het bijzondere standbeeld te bekijken.
Men had gezegd dat het beeld zoveel op zijn verloren dochter leek.
Geschokt keek de edelman naar het prachtige standbeeld. De adem stokte in zijn keel.
Wonderschoon lag zij daar alsof zij sliep.
Wimpers waren zelfs in marmer geslagen, hoe in vredesnaam!?
De edelman streelde het gelaat van het standbeeld. Levensecht was het.
Hij moest en zou het beeld kopen voor 4 x de prijs.
Huilend smeekte hij Marcello om dat beeld, dat toevallig zo intens op zijn dochter leek.
Uiteindelijk ging Marcello akkoord, maar niet van harte.
Hij moest een van zijn vele schonen afstaan, de enige die hem had bezeten.
De enige die zijn hart had gevangen.
Marcello had intense spijt toen het beeld werd weggehaald door de edelman.
Zijn schone vrouwe was verdwenen.
Marcello beeldhouwde nog wat, allemaal beelden die op haar moesten lijken, maar het lukte hem niet om haar schoonheid te vangen.
Ze was onbereikbaar voor hem.
Onbereikbaar in het leven en in de dood.
Waanzinnig geworden, riep hij in de nachten om haar naam, in de donkere bossen liep hij rond.
Hij bezocht de plaatselijke kroeg op zoek naar haar gelijke, maar vond haar niet.
Maar op een dag, terwijl hij door het donkere woud liep zag hij haar.
Jonger dan eerst, iets kleiner, maar ze was het.
De donkere krullende haren, dat fijne gezicht met een scherpe kaaklijn.
Marcello sprak haar aan, alsof hij een faun was in het bos en het meisje deinsde terug.
Wat schichtig misschien, en misschien bang geworden door verhalen.
Marcello nodigde haar uit bij hem thuis.
En na enige tijd nam zij zijn uitnodiging aan, want zij was de weg kwijtgeraakt tijdens een wandeling zei ze.
In het klooster bedacht Marcello koortsachtig wat te doen.
Hij moest snel zijn, voor ze vertrok.
Hij lonkte maar naar haar, maar zij was te jong en te onschuldig voor dat spel.
Hij probeerde haar aan te raken, maar zij ontweek zijn handen.
Uiteindelijk had hij haar in zijn kunstenaarshanden, zo hij dacht.
Triomfantelijk tilde hij haar op en ging naar het midden van zijn klooster.
Hij begon aan zijn passie, het koken en mengen. Nu zou hij haar vastleggen voor eeuwig.
Halverwege lag zij al in het koude bad, toen woedende mannen binnenkwamen en Marcello met een slag van het zwaard het leven ontnamen.
De edelman rende naar zijn levenloze tweede dochter in het bad en trok haar eruit, zover dat nog kon. De verstening was al begonnen nml en met flinke uithalen van een zwaard konden zij delen nog kapot krijgen. Eén voet was nog versteend maar dat deed er niet toe, ze namen haar snel mee naar huis. Weken erna sprak men er nog over, zo niet jaren.
De gruwelijkheden die men gezien had.
De kunstenaar die zoveel op zijn geweten had gehad.
De galerij aan standbeelden allen, waren verloren gegaan…
In de handen van deze charlatan.
Prachtig en levensecht, zo zagen ze eruit,…. Maar ze waren dan ook levensecht. Sommige verstard in lust en passie, sommige verstard in de kille dood, levenloos slap en verloren.
Lijken in steen gegoten en niemand die het wist. Met een mengsel dat opdroogde als marmer.
Brak er dan nooit iets af? Oh zeker wel. Maar het mengsel versteende alles tot aan het middelpunt en dan sloot het af met het verstenen. Zoals vuur stopt bij de vergane verbranding.
~*~
Zie ik je snel weer, fluister ik na dit verhaal.
‘Wie weet, misschien wel nooit meer…’
‘Heb ik je iets verkeerd gedaan’, vraag ik.
‘Jij? ‘Nee, jij nooit’, jij nooit’.
Een streling over mijn gezicht… mijn lippen en…
Hij is plots weer verdwenen, en in mij welt een snik op in de nacht.
©Angel-Wings.nl