Wraak
Langzaam liep ze langs het pad, regen droop van de takken, plassen weerspiegelden de donkere hemel. In haar hand het bosje witte rozen, verpakt in verregend papier.
Ze rilde, want het was koud, en haar jas bood nog net iets warmte in deze kille dagen. De winter was bijna voorbij. Als een standbeeld stond ze daar, even later bij het graf, stilletjes kijkend naar de marmeren steen. Tranen welden op in haar ogen, en haar keel kneep toe.
Dus dat was het leven. Zo had zij het nooit verwacht. Ze had hem zo lief, zo intens lief.
Haar hart schreeuwde het uit, daar op die verlaten begraafplaats op een winterse dag. Alleen en verlaten voor altijd.
Naar het scheen.
Nooit meer zijn glimlach zien, zijn warme stem horen, nooit meer zijn hand vastpakken in een opwelling van liefde. Nooit meer samen zijn.
Of zijn mooie ogen zien flikkeren van plezier, zijn lippen op de hare, nooit meer naast hem wakker worden. ‘Waarom’!? kreet haar hart. ‘Waarom’? Haar schouders schokten van ingehouden verdriet. Hoe kon ze hier ooit mee leren leven?
Morgen was het 5 jaar geleden, dat hij werd neergeschoten door haar ex.
Vlak voor haar ogen, schoot hij hem neer, ze dook over hem heen, om hem te beschermen, maar het enige dat hen nog restte waren zijn laatste woorden, “Mijn liefste”, terwijl zijn hand die hij naar haar uitstak, omlaag viel, hij was dood.
Hij had hen opgewacht, hij wist het, ze was hem aangevallen en hij had zijn armen om haar heengeslagen, de rotzak! Hij glimlachte in haar oor, “Ik niet, hij ook niet”. En zo werd hij even later geboeid afgevoerd in het politiebusje.
Morgen kwam hij weer vrij, wegens goed gedrag. Ze staarde naar de steen voor haar, morgen zou ze hem opwachten. Oh ja zeker.
Ze had jaren gewacht op dit moment. Dag in dag uit, had ze erover nagedacht, het kon haar niets meer schelen namelijk. Morgen.
Ze legde de rozen bij het graf neer, witte rozen, voor hem.
Omdat ze zoveel van hem hield.
De volgende dag, stond ze daar, te wachten op hem die haar dit alles had aangedaan.
Het regende wederom hard, en het was grauw en grijs buiten.
Om drie uur zou hij naar buiten komen. Ze wist het precies.
In haar jaszak, lag haar hand op het pistool.
Daar ging de poort open, het hart bonkte in haar lijf.
Ze liep naar hem toe en hij keek haar verbaast aan. ‘Jij hier’? Hij was verouderd, maar die smerige glimlach om zijn mond was nog niet verdwenen.
Ze antwoordde:
“Ik niet vrij, jij ook niet vrij”.
Ze schoot hem nauwkeurig precies tussen zijn wenkbrauwen, verbaast maaiend met zijn armen in de lucht, viel hij neer op de grond.
Hierna schoot ze haarzelf in haar slaap.
Eindelijk voorbij.
©AngelWings