
Het jonge meisje rende door de struiken, weg van het rumoer, ver weg van al die ellende. Haar mooie, donkere krullen bleven vastzitten aan takken, en verwoed trok ze aan haar krullenbos om los te komen, op weg naar een vrijheid die niet langer bestond. Enkele haren werden pijnlijk uitgetrokken door de brutale takken, die haar wilden tegenhouden, zo leek het wel.
De tranen biggelden over haar wangen en uit haar prachtige, lichtbruine ogen. Grote druppels hingen een seconde te wachten aan de lange wimpers om dan verloren hun weg te vinden naar de aarde onder haar voeten, die renden, renden tot ze niet meer kon. En uiteindelijk, terwijl de nacht zijn sterren liet fonkelen over de donkere aarde, viel zij neer op de koude grond. Uitgeput en gedeprimeerd door alles wat zij gezien had.
Er was geen vluchten mogelijk voor mensen zoals zij, mensen die altijd al achtervolgd waren op deze aarde: haar volk, haar mensen, haar familie, vrienden, en het allerergste, haar ouders en haar zusje Hannah. Verloren, kreet het in haar nog zo jonge hart. Verloren en alleen op deze wereld. Waar kon zij heen?
Er was geen weg meer vrij op deze hele wereld waar zij nog vrij kon leven. De satelliet volgde haar, dankzij de chip in haar hand. Ze keek vol walging naar haar linkerhand waar de chip geplaatst was toen ze nog maar net een uur op deze aarde was aangekomen, vanuit haar moeders warme en veilige buik. Er was geen veiligheid meer, de koning was opgestaan, de antichrist. Het was te laat, dat begreep ze nu wel met haar veertien jaren.
Alle Joden moesten wederom vernietigd worden, en ditmaal was er geen enkele mogelijkheid om onderdak te krijgen. Mensen die hen onderdak gaven, werden meteen opgespoord en gedood, tezamen met de Joden die zij onderdak gaven. Sarah hoorde nog de kreten van haar ouders en haar zusje toen ze meegesleurd werden naar de onderaardse gangen, waar zij een gewisse dood tegemoet gingen. Iedereen wist dat dit gebeurde, maar niemand kon nog iets doen.
Die chip in de mensenhand had het leven van alle vrijheid beroofd. Men wist wat je oorsprong was, je woonplaats, waar je je bevond, wat je deed. In de chip zaten zoveel magnifieke mogelijkheden dat men, als men dit wilde, je zelfs kon afluisteren op zeer grote afstanden. Sarah wist het ook niet meer.
Ze had wel eens gehoord van de “Zeven Gebergte”-bewoners, waar men in een vreemdsoortige vrijheid leefde omdat men zichzelf verminkte en de linkerhand afhakte. Deze mensen waren de vrijheidsdenkers, de pioniers, de rebellen. Daar moest ze naartoe, maar hoe? Zelfs nu wist ze dat ze haar konden traceren. Ze wist dat als men haar pakte, ze haar dood tegemoet ging.
Gelijk vee werden ze opgejaagd en vermoord om een zinloze reden, een reden bedacht door enkele mensen, een krankzinnige reden. Het waarom begreep niemand. Ze stond op en ging op zoek, vastberaden in het duister, zoekend naar een uitweg. Hoe kwam zij bij het “Zeven Gebergte”? Ze wist dat het zuidelijk lag; een neef van haar scheen daar ook zijn weg gevonden te hebben.
Als ze daar kon aankomen, dan zou ze hem vast terugzien. Verlangend keek ze naar de lucht en de sterren, die vriendelijk twinkelden in de nacht alsof zij knipoogden naar haar. Ook had ze iets gehoord over de chip in haar hand. Daarom bond ze haar haar elastiekje om haar linkerhand zodat deze minder bloedtoevoer kreeg. Hoe minder warmte de chip kreeg, hoe meer kans op ontsnapping. Ze moest snel zijn en slim. Dat kon zij wel. Enkele nachten ging ze op weg, op zoek naar het “Zeven Gebergte”, want in de nacht had ze meer kans ongezien weg te komen. Haar linkerhand zag inmiddels blauw en werd gevoelloos. Ze zag de spionagevliegtuigen wel cirkelen rondom haar verblijfplaats, maar ze was als jong meisje nog niet zo belangrijk, dus zouden ze haar misschien nog even met rust laten.
Ze was niet de enige die zou vluchten voor de terreur. Ze had een honger, gruwelijk; haar maag knoopte ineen, en ze moest eten vinden. Ze moest gewoon. Daarom sloop ze langs een oude verwekkingsfabriek. Het ding leek leeg te staan, maar toch liepen er dieren rond, ook ratten en hagedissen, die wegschoten in hoeken en gaten zodra ze haar stille voetstap hoorden.
Sarah vond enkele embryoflessen, waarin nog overblijfselen zaten van ongeboren mislukte klonen. Sommige flessen waren stukgeslagen tegen de grond en waren opgegeten door de dieren die er rondliepen. Ze zag een opwekkingsmodule die zijn langste tijd al gehad moest hebben, want het zag er erg ouderwets uit. In de broedcabine vond ze tevens ouderwetse broedmachines voor embryo’s.
Uiteindelijk kwam ze bij een operatiekamer waar de meeste spullen verspreid lagen over de vloer: operatietafels die half op de grond lagen, messen, spuiten. Je zou denken dat men overhaast gevlucht was, of misschien was dit wel een gebouw geweest van Joden, dacht zij vluchtig. Ja, dat moest het wel zijn. Ze vond een fles met verdovingsmateriaal. In een kast vond ze enkele steriele gaasjes, watten en doeken, alles nog net verpakt. Ze aarzelde niet langer. Ze moest het doen, dan maar alleen. Maar ze wilde nog lang niet sterven.
Bijgelicht door een batterijlamp, verdoofde ze vakkundig haar linkerhand. Toen alles gevoelloos genoeg was, stak ze erin met een mes; ze voelde niets meer. Dat was goed zo, dacht ze. Ze aarzelde geen seconde, ze moest! Ze sneed snel door het vlees heen, en toen pakte ze een vlijmscherpe operatieschaar waarmee ze begon te zagen in haar pols. Ze keek de andere kant op. Ze kon het niet aanzien, maar de wil was zo krachtig. De wens naar vrijheid was zo belangrijk dat ze geen keus had.
Na anderhalf uur was het dan eindelijk zover: haar linkerhand was gescheiden van haar lichaam. De tranen rolden over haar wangen, maar vakkundig steriliseerde ze haar pols en met een speciaal operatiemiddel kon ze de huid inclusief aders dichtkitten zodat er geen bloed meer vloeide. Haar linkerhand stak zij in brand, inclusief de chip. Ze keek er nog even naar en rende toen hard weg, de duisternis in, op weg naar vrijheid.
Ze zag hoe er gezocht werd naar haar, want men merkte uiteraard op dat er ergens een chip verbrandde. Misschien dachten ze straks wel dat ze dood was! Het gebouw ging tevens in vlammen op, daar had zij wel voor gezorgd. Als een soort erkentelijkheid aan het feit dat de oprichters ook Joden waren, was zij dit wel verplicht aan hen.
Sarah rende maar door, richting het zuiden, en overdag rustte ze uit in een of andere schuilplaats die zij gevonden had. Ze kwam niemand tegen gelukkig en, na een lange tijd, een hele lange tijd. Als je veertien jaar bent zonder familie of vrienden, dan is de tijd lang. Uiteindelijk kwam ze aan bij het “Zeven Gebergte”, waar zij al zwaaiend met haar linkerarm binnengehaald werd onder groot gejuich. Ze hervond haar neef daar, en vrienden, andersdenkenden.
Maar ze was veilig zolang het duurde, dat wist zij maar al te goed. Tenzij, tenzij zij het kwaad uit de wereld konden helpen, waar mensen ooit de mensheid voor waarschuwden: de chip! De chip, het gevaar voor de mensheid. En iedereen had er toen laconiek over gedaan, het maar geslikt en geaccepteerd. En zij, ondanks Hitler toen, waren wederom slachtoffer geworden van het kwaad dat altijd in deze wereld rondwaart. Al viel er nu nauwelijks nog te ontsnappen aan dit kwaad, tenzij men zichzelf verminkte.