Het meisje met de zwavelstokjes
De sneeuw dwarrelde uit de donkergrijze hemel neer op aarde.
Op de kerktoren zat een uil, wit besneeuwd als de gargouilles onder hem.
Op de grond beneden in de diepte, liepen mensen af en aan, handkarren getrokken door honden en prachtige koetsen door paarden.
Mensen warm gekleed of een armoedzaaier welke vernikkelde in de bittere koude met de versleten kleding die hij of zij droeg. Op de hoek van het marktplein stond de oude Mans, zijn handen sloeg hij tegen zijn rug, keer op keer, om de koude te verdrijven.
“Schiet eens op meisje”, mopperde hij tegen Sylvy, het meisje moest zwavelstokjes verkopen op het marktplein namelijk. Het kind keek hem verschrikt aan, met haar onschuldige ogen, en haar roze lippen, produceerde ze iets dat leek op een glimlach.
Ze rende er vandoor op zoek naar iemand die zwavelstokjes wilde kopen. Zodat hij, hij die man daar haar niet zou… “Niet weer dat erge”, bad ze in stilte.
Sylvy was net 9 jaar geworden, maar haar verjaardag was niet gevierd natuurlijk.
Een wezenkind zonder ouders vierde geen verjaardag namelijk.
Dat was haar niet meer gegund in haar jonge leven, en soms dan dacht ze nog aan haar moeder, die haar zoveel liefde had gegeven. Zoveel warmte, totdat ze overleed aan tyfus.
Sylvy had uren rondgelopen en huilde tot ze niet meer kon en toen had Mans haar gevonden, achter de kerk beschut tegen de regen.
Hij had heel vriendelijk geleken in het begin, maar later bleek hij een hele nare man te zijn. Hij sloeg haar vaak, en schold op haar, ze deed nooit iets goed in zijn ogen.
Op het marktplein deed hij wel alsof hij aardig was omdat er andere mensen om hen heen liepen, hij liet dan nooit blijken hoe hij werkelijk was.
Oh Sylvy wist het wel, maar ze kon niet vluchten, want dan had ze niemand meer, dan was ze echt helemaal alleen op deze wereld.
Ze durfde het ook niet, om te vertrekken, zuchtend opende ze haar handpalm en riep vriendelijk tegen een rijke dame of ze ook zwavelstokjes wilde kopen voor de kerst die voor de deur stond.
De mooie dame lachte en een man greep lachend de arm van de vrouw en trok haar met zich mee, weg van Sylvy. Sylvy keek bewonderend naar de mooie kleding die de dame droeg, was zij ook maar zo rijk en zo mooi. Ze vond zichzelf niet knap, ze was bleek en had donkerbruine ogen en lange blonde vlassige haren. Zo mooi als die dame zou zij nooit worden. Zuchtend keek ze om haar heen naar een ander die misschien zwavelstokjes wilde kopen. Plots werd er pijnlijk aan haar oor getrokken, Mans siste in haar oor dat ze voort moest maken, omdat hij haar anders niet binnen liet die nacht.
Sylvy greep naar haar pijnlijke oor, die nog pijnlijker werd door de intense kou in haar dunne jakje.
Tranen welden op in haar ogen, maar ze slikte ze dapper weg! Ze zou hem nooit laten zien dat ze huilde, nooit! “Kom meidje, opschieten, anders vries je dood vannacht”, hij lachte zijn vieze tanden bloot, vol afschuw keek ze hem aan. “Wil je niet liever bij papa Mans in bed slapen, lekker warm”, grijnste hij.
Hij sloeg de hond onder de kar met een stuk touw en jankend sprong de hond op om de kar te trekken, naar een krot twee straten verderop. Mans keek nog een keer waarschuwend achter om.
“Verkoop alles vandaag”, gromde hij. Hij wilde zijn dagelijkse portie jenever wel kunnen kopen en dat kind zou er voor zorgen.
Geen Kerst zonder een fles jenever. Hij slenterde er vandoor in de dikke laag sneeuw het meidje achterlatend in de bittere koude.
Sylvy rilde, zuchtend probeerde ze uit alle macht de zwavelstokjes te verkopen en één vriendelijke meneer kocht er enkele van haar.
Maar niet genoeg, niet genoeg om naar huis te mogen komen.
De tranen rolden haar nu inmiddels over haar wangen ze had het zo stervenskoud.
De mensen gingen allen op huis aan en zij stond daar maar in haar eentje in de laag sneeuw waar geen einde aan leek te komen.
Sylvy liep door de sneeuw naar de achterkant van de grote kerk voor enige beschutting, daar was een afdakje van hout voor de zondagskerk. Waar men mocht schuilen voor de zondagsschool openging.
Haar haren plakten ijskoud aan haar voorhoofd. En haar tranen leken wel te bevriezen op haar wangen.
Bij het afdakje leek het iets warmer te zijn. Ze was zo moe, zo intens moe.
Na enige tijd, had ze het zo koud en ze durfde ook niet meer naar Mans te gaan.
Oh nee zeker niet, ze wilde dát niet! Ze wilde niet, niets meer…
Ze was zo moe…
In haar rokzak zaten de zwavelstokjes en ze wist dat het niet mocht, maar ze kon er niets aan doen, ze moest! Ze ging niet meer terug naar Mans, ze wilde niet bij die oude man in bed slapen en dan die dingen doen die hij haar opdroeg te doen bij hem. Ze vond het zo vies, maar als ze niet luisterde dan sloeg hij haar bont en blauw met zijn broekriem, en die pijn was te intens om te dragen, ze was nog zo klein. Een meisje van negen jaar oud.
Bibberend stak ze een zwavelstokje aan, schitterende vlammen voor haar ogen, als kleine elfjes, waar ze wel eens over gehoord had, in de witte dansende sneeuw voor haar, de reflecterende schoonheid.
Prachtig, ze genoot zo, ze voelde een klein beetje warmte uitstralen van het vlammetje voor haar ogen. Het leek wel de zon, lekker warm.
Kleine diamantjes schitterend in de sneeuwvlokjes als witte engelenvleugelveren die vanuit de hemel nederdaalden naar de aarde.
Vrede op aarde…
Och wat jammer nu, het vlammetje was uitgegaan. Het leek nu een beetje meer donker nog dan daarnet, Sylvy zuchtte diep.
Zou ze nog één aansteken, zou ze het durven?
Haar vingers waren bijna gevoelloos.
Mooi wit, bijna net als de sneeuw zag ze, objectief keek ze, gefascineerd naar haar vingers.
Alsof het de vingers waren van iemand anders, van een engel leek het wel. Teer en wit en doorzichtig?
Ze stak nog een zwavelstokje aan, zuchtend en genietend keek ze naar de prachtige warme vlam.
Het leek of ze plots in een warm bed lag met een dierenvel om haar heen, zo heerlijk warm, haar beentjes gloeiden, haar neus begon ook te gloeien, zo heerlijk warm!
Genietend keek ze naar het vlammetje…tot het weer doofde. Alweer, teleurgesteld pakte ze weer een zwavelstokje, ze voelde zich heerlijk ineens. Zo ontspannen, zo rustig.
Voor haar ogen brandde het zwavelstokje en ze deed haar ogen even dicht, oranje kleuren vormden een fel bewegend patroon voor haar ogen, ook al had zij ze gesloten.
Het leek alsof ze voor een haardvuur stond.
Sylvy had het niet meer koud. Ze verdween in het geheugen en ze zag haar lieve moeder voor haar, die lieve glimlachende mond, dat vertrouwelijke.
Die warmte had ze zo gemist. Ze zuchtte zo intens diep, hoestend opende ze haar ogen weer, de koude was te erg voor haar longen.
Ze blies met haar hoest ook het zwavelstokje uit.
Nog één om terug te keren naar mama, mama, haar hart kreet het uit in een intens gemis.
“MAMA”, waar ben je toch”? Snikte het kleine meisje achter de grote kerk in de sneeuwvlokken verdwaald in het leven.
Haar vader had altijd gevaren op een schip en was omgekomen tijdens een enorme storm, ze had hem niet goed gekend.
Soms herinnerde ze zich iets, een glimlach of een geur van iemand die voorbij liep, maar meer niet, wel dat het een knappe man was geweest.
Hoe triest het leven lopen kon toch.
Zomaar werd je op de wereld gezet en toch, kon alles zo misgaan. Voor een kind van negen was dat teveel om te bevatten en het enige dat zij kon was overleven in deze wereld.
Ze had geen enkele keus namelijk.
Sylvy brandde haar vingers aan het zwavelstokje, het stokje viel in de sneeuw en Sylvy wilde alleen nog maar slapen, ze was zo moe namelijk. Ze legde haar bevroren haarstrengen op haar vochtige natte jak, en lag daar in de sneeuw, de torenklok sloeg 1 uur snacht’s.
Een zwarte koets trok door de stad, en de witte paarden voor de koets snoven wild toen ze dichterbij kwamen.
Alsof ze de zwavelstokje roken in de koude winternacht.
Steigerend en wild sprongen ze op en neer gelijk witte engelen in de sneeuwnacht voor kerst.
Een man stapte uit de koets en riep de koetsier te wachten, hij had iets gezien in de sneeuw, nabij de kerk.
Hij tilde het kleine meisje op, intens verkild tot op het bot.
Met droeve ogen nam hij het kleine jonge weesje mee in de warme koets, waar zijn vrouw geschokt zich boog over het jonge meisje.
Ze waren kinderloos gebleven al die jaren van hun gelukkig huwelijk en hier de nacht voor kerst was er een engel nedergedaald uit de hemel.
Zo maar op hun pad. Omdat toeval niet bestaat namelijk.
Sylvy kwam langzamerhand bij uit haar verkilde staat en keek met grote donkere ogen naar de lieve mensen voor haar.
De vrouw stak haar handen uit naar het meisje en omhelsde haar met veel warmte en liefde.
Sylvy was gered.
Die nacht strompelde Mans uit de kroeg, hij schopte zijn hond onder de hondenkar en wilde naar huis gaan. Het was immers al laat.
Op de kerktoren vloog een uil op en ging zitten op een zwaar besneeuwde gargouille.
De uil vloog op en de gargouille brak langzaam af, in slow motion viel het beeld langzaam naar beneden.
De volgende dag vond men Mans op de grond, en bovenop hem de gargouille.
Rood bloed trok sporen in de witte sneeuw.
©AngelWings