Boerin Willemien
Boerin Willemien was een mooie vrouw, elke man keek om als hij haar voorbij zag komen. Haar flinke boezem stond pront vooruit, haar andere vormen waren vrouwelijk en zacht. Haar wangen blozend en roze als een perzik. Haar ogen schitterden een levenslust uit, die elke man graag zag in de ogen van zijn geliefde, ten teken dat hij haar gelukkig maakte in het leven.
Zij straalde dat alles uit, tot dat zij gevangen werd door boer Mans, een harde werker, een knappe kerel dat wel. Maar om zijn mond droeg hij harde trekken en vriendelijk was hij niet, zo wist men te vertellen in het dorp. Meermalen waren knechten vertrokken zonder geld, plots ontslagen omdat boer Mans het ergens weer niet mee eens was geweest, en aangezien hij toch altijd alles het beste wist, was het een onmogelijke kerel om mee te werken.
Maar als men de verhalen hoorde van boer Mans zelf, zou je hem een stuiver geven, want hij wist hoe hij de charmante kerel moest uithangen. Maar ook hoe hij een ander slecht moest maken bij anderen.
Nee, men mocht hem niet zo geern. Dus hoe hij de mooie boerin Willemien had kunnen vangen was menigeen een groot raadsel.
Toch scheen zij blind voor zijn nare karakter te zijn, dat gebeurd nog wel eens als men verliefd is op iemand. Dan ziet men niet wat voor boter men in de kuip heeft.
Het was druk bij de kerk, toen beiden in het huwelijksbootje traden, iedereen wilde deze twee knappe mensen wel zien trouwen, dus het hele dorp was uitgelopen om de inzegening bij te wonen.
Zij was beeldschoon, met haar witte bruidsjurk aan, en witte madeliefjes in haar donkere krullen, met om haar hals een zilveren kruisje.
Ademloos keek men naar haar, en begreep niet, hoe dit kon gebeuren. Waarom zij?
Waarom geen ander?
Een naar vrouwwezen had men hem wel gegund namelijk. Maar boerin Willemien toch zeker niet.
Hij daarentegen stond protserig als een haan, met zijn nieuwe pak, vooraan in de kerk en keek om zich heen met een blik in zijn grijze ogen, dat hij de alleenheerser was over dit schone wezentje. Vanaf nu, vanaf vandaag! Was zij de zijne.
Hoofdschuddend verliet men de kerk, het speet men, dat deze jonge vrouw, door deze duivel tot de zijne was gemaakt. Wat moest hier nu voor goeds uitkomen? Niets immers.
De jaren gleden voorbij en in het dorp, hoorde men wel eens wat er gebeurde op de boerderij. De grootste in het dorp, ook dat nog natuurlijk. Het ging hen goed, qua gelden.
Maar een gewezen knecht wist te vertellen over een huilende Willemien, die geen geld kreeg van haar echtgenoot. Hij eiste wel goed eten, maar zij mocht dat niet kopen, dat deed hij wel, natuurlijk was hij zo gierig als scrooge en zij was immer op de boerderij en mocht geen kant op van hem.
Ze was gevangen door de duivel, duivel Mans. De twinkeling in haar ogen was verdwenen, en de glans was uit haar donkere lokken verdwenen, om haar gezicht lag een verbitterde trek, en ze zag er vermoeid uit. Het leek of hij de schoonheid uit haar had gezogen, want hij zag er beter uit dan ooit. De knappe kerel ging ook vaak uit in een nabij gelegen dorp, waar hij zo wisten ze te vertellen, overal wel een scharreltje had. Dus hij ging nog vreemd ook, maar daarvan wist Willemien dus niets.
En niemand dorst het haar te vertellen, om haar niet nog verdrietiger te maken.
Op een dag wilde zij vertrekken van haar helse kerel, en hij hield haar tegen, met dreigementen, zo wist een knecht te vertellen, hoe hij haar had bedreigd en zij huilend het huis weer was ingelopen met een scheldende kerel achter haar aan.
Ja,men had medelijden met haar, maar goed wie zijn billen brandt moest met de blaren zitten immers. Dus men genoot er toch best wel van als het een ander minder goed ging. Zo hadden ze immers nog iets om over te roddelen, in het toch al zo saaie dorp.
Korte tijd nadat de vrouw wilde vertrekken, bleek zij plots zwanger te zijn van boer Mans. Men hield het hart vast bij dit nieuws, dat ging toch nooit goedkomen? Met een man die enkel van zichzelf hield, en een vrouwtje dat te lief was om ruzie mee te krijgen. Willemien staarde verdrietig uit het raam van haar gevangenis, de boerderij. De kat naast haar gaf haar kopjes, alsof hij haar verdriet aanvoelde. Er spetterde een traan op zijn zachte vacht, en spatte uiteen, in regenboogkleurige spetters, omdat de zon op zijn vacht scheen. Willemien zag het aan, en vond de gedachte aan een baby niet erg, maar wel dat die man de vader zou zijn van haar kind. Nu kon ze nooit meer weg, en hij had toegegeven dat hij met opzet niet voorzichtig was geweest, zodat ze nu niet meer weg kon lopen van hem, want wat zouden de mensen wel niet denken als ze bij hem wegliep! Dat kon hij niet hebben.
Nee, stel je voor, dacht zij spottend, zijn reputatie naar de maan dat zou wat zijn!
De baby schopte in haar buik, en ze legde haar hand op haar buik en voelde zich niet langer alleen.
Een glimlach lag om haar mond. Haar kind. Natuurlijk hielp boer Harms haar nergens mee, ze moest alle klussen blijven doen, vond hij, tot de baby er was, en erna ook. Alle vrouwen in zijn familie hadden dat gedaan, dus dat kon zijn ook.
Ze had vreselijke pijnen, kon nauwelijks lopen, maar ze deed alles wat noodzakelijk was, om ondertussen zijn commentaar aan te horen, op alles wat zij deed.
Op haar knieën boende ze de gangen, het toilet, de douche. Ze deed de was, waste gordijnen en hing ze weer op, alles onder helse pijnen. Dat hoorde er vast bij allemaal.
Haar beide ouders waren overleden, dus ze kon met niemand praten en durfde zij dit wel? Niemand mocht immers weten hoe wreed hij kon zijn? Hoe gevoelloos?
Hoezeer zij leed onder zijn tirannie?
Had hij haar niet gedreigd haar te doden als ze weg ging?
Had hij niet gezegd dat hij…ze wilde er niet aan denken, dit was haar lot, ze moest dit alles ondergaan. Ze had zelf gekozen.
Toch bezocht zij de jonge dorpsdokter, om te vragen waarom zij zoveel pijn had, of dit hoorde ergens? Wist zij veel, enigszins, niemand om haar bij te staan met raad en daad!
Tijdens het onderzoek keek de dokter haar wat nerveus aan, ze was ook zo mooi, zo anders dan de andere boerendeerns in het dorp.
Hij zette zijn brilletje af en vroeg of zij zich wilde ontkleden, maar zei Willemien, het is mijn rug, waarom moet ik mij dan helemaal ontkleden?
Ze trok haar rok wat omlaag en wees haar onderrug aan, waar de pijnen zaten. Hij keek naar haar romige billen, kon zich bijna niet beheersen, en toen zij voor hem stond met haar onschuldige ogen, hem aanblikte, duwde hij opeens een hand in haar kruis en zei, en daar…!!! Doet het daar geen pijn????
Hij zou haar blik nooit meer vergeten, gekwetst als een hert, stond zij daar voor hem, geschokt, alsof alle vertrouwen opeens uit de wereld zoog, mijn God wat had hij gedaan!
Waarom had hij zich niet beheerst, hij ging snel zitten, liet zijn pen vallen.
Stotterde wat en ze ging weg, om nooit meer terug te komen.
In de war liep Willemien terug naar de boerderij. Een dokter nog wel, waarom had hij haar daar aangeraakt?
Waarom had hij dat nu gedaan? Ze was verdrietig en gekwetst!
Hoe kon hij, ze had het haar vast verbeeld!
Dat kon toch niet een dokter die…
Thuisgekomen nam ze een warme kop thee, om bij te komen, ze wilde nooit meer naar hem toegaan, die dokter uit het dorp!
Nooit meer en toen Mans thuiskwam vertelde ze het verhaal, en het enige dat hij zei was, je hebt het vast zelf uitgelokt.
Daar zat ze dan!
Alleen in een boze wereld, verlaten door iedereen. Er was niemand die van haar hield, maar terwijl ze zo triest dacht, voelde ze de baby schoppen in haar buik.
Hij was er wel…dat was zeker, haar kind!
Tijdens de zevende maand van haar zwangerschap werd Willemien ziek.
Ze had flinke koorts, en het was kerstmis, eerste kerstdag, volgend jaar was hun kind geboren dan was er een kerst met hun kind!
Maar Mans wilde op bezoek bij zijn scharreltjes wat Willemien niet wist natuurlijk.
Hij wilde ook de kroeg in om zich een stuk in de kraag te zuipen.
Hij was niet opgewassen tegen het vaderschap!
Dat alles wilde hij wegduwen in zijn zieke ziel….daarom moest hij gaan die dag, weg van dat wat verantwoording inhield.
Daar zat zij het gewonde lam, altijd zo onderdanig, misselijk werd hij ervan, hij wilde het wel, maar zo…nee!
Dat werd hem soms teveel, en ze vroeg lief of hij thuis wilde blijven voor haar en de baby…en hij werd ineens halsstarrig wild, wilde weg, weg van dat alles!
Dat hij het zijne noemde, waarvoor hij verantwoording moest dragen, hij had het zelf veroorzaakt maar, kon het ergens toch niet aan.
Hij wilde die gevoelige ogen slaan, die lieve mond kapot slaan tot bloedens toe.
Hij hield zich in. Hij schopte alles kapot wat haar lief was, een maria beeldje van haar moeder!
Hij wist hoe zuinig ze er op was, of die stoel van haar tante….hij wist en toch hij moest iets kapot slaan, de frustraties kwamen zijn neusgaten uit.
Als een monster ging hij tekeer, hij sloeg alles kort en klein, alles dat van haar was, dat lieve zo fatsoenlijke wezentje, dat nog steeds hield van hem. Hij het monster.
En ze wist het niet wat hij allemaal uitvrat, hij zei het niet. Hij wilde niet dat zij het wist, want als ze hem ontdekte in zijn ware gedaante dan was het over, hij wist het.
Huilend stond ze daar voor hem, jankend,…zijn hart brak, hij kon er niet meer tegen!
Hij wilde haar slaan haar kapot maken, al die lieve liefde in haar, liefde die hij al jaren niet meer kon voelen.
En weer schopte hij iets kapot in huis, hij moest weg! Weg van haar.
Huilende rende ze weg van hem, richting slaapkamer, weg…van hem.
Ze was zo bang, voor haarzelf en haar baby..wat zou hij doen?
En hij rende haar na, de slaapkamer in waar zij hem tegen wilde houden met haar voeten tegen de deur huilend jammerend..
Hij trapte de deur in…en schold haar uit, voor alles wat lelijk was in de wereld, zijn wereld.. Niet de hare, want in haar wereld kon hij niet komen, hij wist het voelde het.
Als jij niet ophoudt met huilen, snij ik je tong eruit, siste hij waanzinnige woede.
Woede onbeheerst, woede zomaar…om niets.
Omdat hij zo nodig zijn heil moest halen ergens anders. Omdat zijn ziel vergiftigd was.
En hij ging, sloeg de deur hard achter zich dicht, haar achterlatend als een zielig hoopje vrouw. Die zomaar zonder enige reden, omver geschopt werd om de frustraties van een man die ziek was in zijn brains.
Buiten duwde Mans een knecht opzij, die te dichtbij de deur stond.
Te dichtbij om zijn reputatie te kunnen schenden!
Weg van alles dat teveel was in zijn wereld.
Weg ging hij, onderwijl Willemien achterlatend…eenzaam en bang voor een toekomst voor haar kind en haarzelf.
De pastoor kwam langs om te praten met de aanstaande moeder, want ze was zo overstuur!
Hij sprak ook met Mans! Of Mans wel wist waar hij mee bezig was?
Of dat alles het wel waard was, zijn drank misbruik, de vrouwtjes?
In Mans zijn wazige brein ontstond ergens wel enig besef over wat hij aanrichtte maar hij wilde het ook niet weten..
Hij schikte zich tijdelijk in het lot. Paste zich redelijk aan, deed zijn ding en liet haar aan haar lot over.
Op de avond dat het kind geboren zou worden, ging Mans naar zijn slaapstee, Willemien had wel gevraagd of hij wilde blijven, zij kon immers niet slapen met al die pijnen, maar mans vond dat onzin!
Weerzinwekkend was zij, zoals ze daar stond voor hem, die gezwollen buik, waar hun kind zich in bevond. Haar lichaam zo strak altijd was ineens een walgelijk geheel, als het kind niet van hem was! Als, dacht hij koortsachtig….dan was zij een hoer!
HOER schold hij op haar…vuile hoer…
Terwijl hij de dag ervoor nog een hoer had bezocht, maar dat wist zij immers niet.
Zij was de hoer, hij toch niet?
En zo vertrok hij naar zijn beddestee, haar alleen latend.
Willemien was geschokt door zijn vreselijke reactie, waarom moest hij dat tegen haar zeggen? Het was of er een mes door haar buik gleed bij zijn nare woorden. Het voelde als een stekende pijn.
Maar ze kon er niet meer bij stilstaan, er was iets belangrijkers gaande, een wezentje kondigde zijn komst aan…en terwijl ze Mans die woorden hoorde uitspreken, dacht zij maar één ding..
Vol verachting keek ze die man aan en dacht: Van JOU hou ik nooit meer!
Het was klaar, gedaan, haar keus was gemaakt, haar kind ging voor alles maar die man!
Nooit meer.
Ze hield niet meer van hem, hij was haar niet waard!
Het kind in haar leerde haar een les, dat het kind meer liefde verdiende dan hij.
De vader.
Een prachtige zoon werd geboren, op de rijke boerderij. Jantje was zijn naam, met blozende wangetjes keek de boreling de wereld in, en vooral in de liefdevolle ogen van zijn mama.
Ze was op slag verliefd op het kleine wezentje.
Ook Mans was apetrots, een zoon die de lijn kon voortzetten, dat was toch wat welke man wenste? Hij liep trots als een pauw met zijn zoontje rond op zijn arm, hij schaamde zich niet.
Hij wilde maar wat graag zijn zoon showen aan ieder die langskwam. De zorg was uiteraard voor de moeder, zo ging dat in die tijd. Terwijl vader op het land bezig was, of de koeien verzorgde, was moeder Willemien bezig met het kleine jochie, en de huishouding en al wat daarbij kwam kijken. Maar Mans veranderd niet ten opzichte van zijn vrouw. Hij hield er nu eenmaal van om haar te kleineren, dat gaf hem een gevoel van macht, over de toch al in feite weerloze vrouw.
Willemien probeerde zich er niets van aan te trekken en ging haar eigen gang, gaf de kippen voer op het erf, karnde de melk, maakte kaas, en nam haar kind overal mee naartoe. In een klein mandje stond hij dichtbij haar, en ze verloor hem geen seconde uit het oog. Ze wilde wel graag een meid naast haar op de boerderij,zodat ze soms eens even de handen vrij had, maar Mans vond dat grote onzin, een sterke boerendochter kon dat alles toch zeker wel alleen af?
Dat hij knechten had was een ander verhaal, hij was de man en de baas in huis en op zijn erf. Ze had niets te eisen vond hij, ze was zijn vrouw en hij besliste hoe zij het geld uitgaven. Dus Willemien schikte zich wederom in haar lot, en deed de taken die haar opgelegd waren, met vreugde en zonder klacht. Zo gingen er jaren voorbij.
Het was op een dag in mei, dat er een verandering kwam in het leven van Willemien. Het was de grote meikermis in het dorp en daar ging iedereen naartoe, het jaarlijkse uitje, wilde niemand missen. Men spaarde ook voor deze kermis. Waar vele vaders hun weekloon soms opmaakten in de kroegen, terwijl ze thuis een hongerig gezin hadden te voeden. Maar zo ging dat in die tijd. Men was meestal arm, en om dat feit af en toe te kunnen vergeten, verloor men zichzelf wel eens in de strijd tegen het harde bestaan. Het was begrijpelijk dat wel.
Willemien ging met Mans en hun zoontje naar de kermis, Jantje inmiddels 4 jaar oud, stapte al parmantig rond op zijn kleine beentjes, en af en toe mocht hij bij zijn vader op de schouders, dat vond hij machtig mooi.
Dan kraaide hij het uit van de pret. Willemien zag het alles aan met een glimlach om haar mond. Ze had zich leren schikken in de wil van haar man, en scheiden deed men niet in die tijd, en dan nog? Waar moest zij naartoe? Ze had geen keus zoals zoveel vrouwen in die dagen. Trouwen was houden, daar veranderde geen mens wat aan.
Maar toch….
Mans werd teruggeroepen door een knecht naar de boerderij waar een vaars lag te kalven, hij moest wel gaan, want het kalf lag verkeerd.
Jantje echter pruilde en keek boos, omdat ze nu alweer terug moesten naar huis, en dat wilde hij dus niet. Hij stampvoette met zijn klompjes op de grond en zei dat hij NIET naar huis wilde gaan. Ikke wille nog blijveh…Ikke niet naar haus.
Met kleine blauwe oogjes keek hij boos naar zijn vader, die vergoelijkend zei dat zij dan nog maar even moesten blijven. Jantje straalde weer, en Willemien vond het best. Ze had nog lang geen zin om naar huis te gaan, de kermis was een uitje en ze wilde daar ook van genieten zolang het kon.
En zo kwam het dat Willemien samen met haar zoontje over de kermis wandelde, en ze samen een suikerspin aten, en later echte poffertjes.
En jantje wilde graag in de bootjes, en daar veranderde het leven van Willemien voorgoed. De man die meehielp met de bootjes, keek langdurig naar Willemien en terwijl hij naar haar keek, zag ze hem plotseling staan en het was alsof haar hart een tel stilstond. Het hart klopte opeens in haar keel.
Wat een prachtige man was dat, zo een vent had zij nooit eerder gezien.
Schitterende donkere ogen, blikten haar ondeugend aan, sprankelend zoals zijzelf ook ooit kijken kon. Zijn weerbarstige donkere krullen hingen voor zijn ogen, en zijn lippen waren zacht en sensueel.
Willemien wist niet hoe zij het had, haar hart zong opeens weer, na al die jaren van donkerte, ze voelde opeens weer hoe het was om gelukkig te zijn.
Ze glimlachte openlijk naar hem, en ze wist dat ze dat nooit gedurfd had als Mans bij haar was geweest. Wat haalde zij zich toch in haar hoofd?
Oh de schande! Jantje wilde nog een keer met de bootjes varen, en terwijl zij daar stond te kijken naar Janneman, kwam hij opeens naast haar staan.
Ze keek opzij en hij glimlachte bewonderend naar haar. Dag schoonheid, je man verloren onderweg? Hij knipoogde naar haar. Het bloed stroomde onstuimig in haar aderen terwijl ze hem aan keek, en het wel leek alsof ze zo in zijn armen zou vallen, en wegdromen over hen samen. Wat mankeerde haar toch?
Willemien schudde haar hoofd en keek hem weer aan, mijn man moest naar huis. De koeien. Hij knikte begrijpend en streelde met een hand over de hare.
Willemien schrok, wat voelde dat intens intiem.
Ik heb zelden een zo mooie vrouw ontmoet als jij, zei hij voorzichtig.
Vragend keek hij haar aan. Willemien sloeg haar ogen neer. Sorry, eh, stamelde ze.
Kan ik je ooit ergens ontmoeten? Vroeg hij, je voelt hetzelfde als ik hé?
Nee hoe komt u erbij ik ben een getrouwde vrouw!
Riep Willemien uit. Dit kan niet.
Getrouwd of niet, de liefde komt als zij komt, daar kan zelfs een huwelijk niets tegen beginnen, zei hij zacht. Peinzend keek hij naar haar. Ik weet dat je hetzelfde voelt, ik voel het hier, en hij wees naar zijn hart.
Wij horen bij elkaar! Jij en ik.
Willemien had wel eens gehoord van het zigeunervolk en hun zienersgave.
Misschien wist hij dingen, wist hij, wat ze voelde?
Het was waar, ze was smoorverliefd op hem, zomaar hier op de meikermis op klaarlichte dag. Was zij verloren, aan een zigeuner.
Als je nu gaat, zul jij je altijd afvragen waarom je mij liet gaan, zei hij. Je zult mij niet kunnen vergeten, en ik jou ook niet.
Geschrokken keek Willemien naar haar zoontje, wat moest ze antwoorden, hij had gelijk. Het zou zo gaan, als ze nu naar huis ging, zou ze altijd aan hem blijven denken.
Ze wist dat het zo was. Iets in haar wilde bij hem zijn, maar Mans dan en Jantje?
Nee dit kan niet, riep ze uit en ze probeerde verontwaardigd te kijken. Spreek jij alle vrouwen zo aan? Misschien, glimlachte hij, maar je weet diep in je hart dat het zo is of niet? Hoeveel vrouwen ik ook kende, niemand zoals jij.
Niemand zoals jij. Jantje kwam uit het bootje en liep naar zijn moeder toe.
Kies nu! Zei de man snel, anders is het te laat.
Willemien draaide zich om en pakte de hand van haar zoontje.
Kom Jantje, zei ze ongerust! Kom we gaan nu.
En snel liep ze weg van deze plek, van de kermis met een jengelend boos kind aan de hand.
Willemien was helemaal van slag, en dit duurde maanden voort. Ze kon hem inderdaad niet meer vergeten. Mans had niets door, van wat er omging in zijn vrouw. Zolang ze maar deed, wat hij van haar verwachtte, was het goed. Willemien droomde over de zigeuner, lag te woelen in haar bed. Kon de slaap niet vatten, en ze wist dat ze toen niet weg had moeten gaan. Toch gaf hij haar weer wat hoop in haar leven, dat toch niet alles, zomaar voorbij was, dat ze eventueel een keus had kunnen maken! Dat ze weg had kunnen gaan, ook al had ze dat niet gedaan. Dat alles maakte het leven lichter en vrolijker dan voorheen. Mans negeerde ze zo goed ze kon, ze leefden langs elkaar heen. Het kind groeide voorspoedig op, en het leven kabbelde voort. Toch was er in het hart van Willemien een zwaarte die zij niet kon wegstoppen. De winter kwam, met zijn sombere dagen, en dan mijmerde ze over de zigeuner man, zijn donkere twinkelende ogen, zou ze hem ooit nog weer zien?
De kans was heel klein dat wist ze. En wat als ze hem weer zou ontmoeten, wat zou ze dan doen? Zou ze nog een kans krijgen bij hem, zou ze dan met hem meegaan? Naar verre oorden ver weg van hier, dit kille huis, die kille afstandelijke dominante man. Dan riep haar hart vol uit JA, ze zou het doen. Waarom wist ze niet, want ze kende hem niet eens, maar toch ze zou gaan. Ja dat zou ze doen en ze zou Jantje meenemen, ook al wist ze niet eens waar naar toe, maar ze zou gaan.
En toen de lente kwam, werd ze opgewonden, want straks was het mei, en dan was er weer de kermis. Ze zou gaan, alleen, zonder Mans. Ja dat zou ze doen.
Misschien zou ze gaan als Jantje met het buurjongetje speelde, dan had ze meer tijd, en was ze niet gebonden aan het kind, en het kind hoefde toch niet direct te weten dat zij een man zocht?
Ze zou zich schamen nml. Willemien zong, Mans merkte wel de verandering in zijn vrouw, maar ergens kon het hem weinig schelen, waarom ze opeens zo vrolijk scheen.
En het was eindelijk mei, slapeloze nachten had ze, zo spannend was het allemaal, zou ze hem weerzien? Oh wat zou dat heerlijk zijn, maar misschien was hij getrouwd? Willemien moest afwachten of hij wel eens zou komen, er zou zijn!
En eindelijk was de kermis daar, Willemien liep langs de opbouwers van de kermis, ze moest kijken of ze hem misschien ook zag. Maar helaas, die dag zag zij hem niet.
De dagen erna, ging ze meermalen naar de kermis, maar, weer zag zij hem niet.
En op de dag dat Jantje speelde met het buurjongetje, ging zij dan naar de kermis, op zoek naar hem, die haar hart had gestolen. Nu ging ze echt zoeken, en vragen.
Bij de bootjes zag zij een oudere man staan, ze liep aarzelend naar hem toe. De man keek haar vragend aan, een vrouw zonder kind, wat moest ze bij de bootjes immers?
Ze glimlachte onzeker naar hem en vroeg, waar de man was die vorig jaar bij hem had gewerkt. De man met de donkere krullen!?
Ah dat is Parrel, zei de oudere man. Kent u hem? Waar is hij? Vroeg Willemien zenuwachtig. Als u even kunt wachten mevrouw?
Dat kon zij wel ze had al zolang gewacht nml. Dus ze wachtte…een kwartier, en toen nam de oudere man haar mee, naar een caravan, die achter de kermis stond op een grasveldje. Hij vertelde hoe Parrel bij de vorige kermis, een ongeluk had gehad tijdens de opbouw van de kermis, en dat hij een tijdlang niet kon werken, omdat hij zijn been gebroken had. Willemien stapte aarzelend de caravan in, waar alles klein en proper was. En in de hoek lag hij op een bankje, hij keek verward op, ze herkende die blik in zijn ogen weer, oh ja verzuchtte haar hart en ziel. Dit was hem, de man van wie zij nachten had gedroomd. En hij grijnsde naar haar, welkom schoonheid, had ik gelijk of niet!
Hij klopte naast zich op het bankje en ging verzitten, vertrok zijn gezicht pijnlijk, maar liet verder niets merken.
Kom naast me zitten schoonheid. En Willemien nam plaats naast hem op de bank zo intiem naast elkaar. Zo warm. Haar hart klopte in haar keel, nerveus blikte ze naar hem op. Ze wist niet wat te zeggen, maar dat hoefde ook niet, toen hij haar in zijn armen nam en haar lippen kuste met een wilde passie, die zij nog nooit eerder had ervaren in haar leven. Ze smolt in zijn armen. Ze was gelukkig, eindelijk gelukkig, in zijn armen. Dit was dus het leven, dit was dus liefde! Hoe had ze weg kunnen gaan? Hoe had ze zich om kunnen draaien?
Nee, daar begreep zij niets meer van op dat moment.
Hij streelde haar haren, en haar gezicht. Ik heb zo vaak aan je gedacht fluisterde hij, ik vervloekte mijn been, omdat ik je misschien nooit meer zou zien. En ik vervloekte jou op de dag dat jij, mij je rug toekeerde. Maar nu ben je hier bij mij, en ik laat je nooit meer gaan!
Ik hou van jou, zei hij. Hij keek serieus en vol liefde in zijn ogen naar haar.
Wil je met mij meegaan? Ver weg van hier!
We gaan naar het zuiden, waar ik een klein boerderijtje heb, van mijn ouders. Mijn vader woont er nog, mijn moeder is helaas overleden drie jaar geleden. Maar als je met mij meegaat zeg ik het kermis leven vaarwel. Dan ga ik paarden fokken. Dan zijn wij samen jij en ik, en je kleintje, zei hij zacht!
Met tranen in haar ogen zei ze Ja!
Ja,.. ze ging mee met hem, hoe wist ze niet, nog niet,… maar dat zou wel komen.
Morgen was er weer een dag. Dan zou ze met hem verder gaan in het leven.
Hoe het verder ging, wist zij allemaal niet.
En wat Mans zou zeggen, het kon haar niets meer schelen, en als hij zijn kind wilde zien, ja dat wist ze ook allemaal niet.
Maar nu, ze naast hem zat, tegen hem aan lag, in die kleine caravan, maakte dat alles ook niets meer uit.
Ze was eindelijk gelukkig.